Opinie

Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Waarom Asschers stap van afgelopen week nog geruime tijd zal nagalmen

Haagse invloeden Deze week: hoe Asscher de overlevingskansen van Rutte III afknijpt.

Ofwel: waarom het midden uiteenvalt – en de machtsbasis van de premier wankelt.

Een Haagse receptietijger zal ik nooit worden. Te klef. Maar het afscheid van Alexander Pechtold, dinsdag, had ik achteraf niet graag willen missen.

Een geroutineerde waarnemer zei: dit is het einde van een tijdperk. Er zat veel in.

Hij doelde niet op Pechtold alleen. Hij doelde op de periode vanaf 2010 waarin traditionele stromingen, in coalitie en oppositie, het waagden grote akkoorden te sluiten. Leiders uit het politieke midden die zich, telkens in een ander blok, oprichtten tegen de oprukkende flanken.

Het draaide, onder meer, op de Männerfreundschaft van Rutte en Pechtold.

Liberalen die bij elkaar bravoure en ongeduld losmaakten, soms roekeloosheid. Politici die bij momenten meer empathie voor elkaar hadden dan voor hun partij.

Zo vertelde de premier over de dag in 2010, tijdens Balkenende IV, waarop bekend werd dat oud-VVD-leider Voorhoeve D66-lid was geworden.

Pechtold sms’te Rutte: „Dan mag jij van mij Brinkhorst.”

Minister Slob (Onderwijs), de oud-CU-leider, herinnerde aan de manier waarop hij en Pechtold in 2013 vanuit de oppositie minister Dijsselbloem (Financiën) overbluften.

Samen eisten ze 200 miljoen euro om een woonakkoord van Rutte II te steunen.

Dijsselbloem: „En wie gaat dat betalen?”

De CU- en D66-leider, samen: „Jij.”

Zo regen de anekdotes zich aaneen over de jaren van het grote zakendoen aan het Binnenhof.

Crisisbestrijding, hervormen, saneren – het deed ertoe wat deze politici deden, ze deden veel en ze deden het samen.

Pechtold zelf wees erop dat er een rechtvaardigheid zat in het feit dat dit onder Rutte gebeurde. „Met Mark Rutte hebben we de minister-president die bij dit decennium past”, zei hij.

Er zit veel in – en op dat moment keek ik toevallig een partijgenoot van de D66-leider aan, die me na Pechtolds toespraak wenkte.

„Maar dat decennium”, zei hij, „is bijna voorbij.”

En inderdaad: nog diezelfde avond was er een moment waarop je zag dat middenpartijen nu vooral nog grote zaken voor zichzelf willen doen.

De Kamer sprak, anderhalve week na de eerste aankondiging, eindelijk over de geschrapte dividendmaatregel. Een van Ruttes grootste nederlagen, het is bekend - zijn concurrenten genoten (stilletjes) van het moment.

De coalitie had het debat een week of anderhalf geblokkeerd. En om te voorkomen dat het pas eind oktober (na het herfstreces) werd gehouden, besloot de Kamer het te laten overlappen met Pechtolds afscheid.

De hoffelijkheid voor de vertrekkende D66-leider verloor het van het verlangen Rutte te vloeren.

De premier zelf had de dag ervoor, toen het einde van de dividendmaatregel officieel werd, laten zien hoe een moderne politicus een nederlaag lijdt.

Geen afgezakte schouders, geen vermoeidheid, geen chagrijn – het hele drama losjes afdoen als ‘een kras’ en dan zeggen: „Krassen oplopen is mijn vak.”

De baas van Unilever heeft je met één sms’je het ravijn in gelazerd, en jij zegt: och, hoort bij het werk – iedereen valt weleens van het keukentrapje.

En een fascinerend aspect van de huidige politiek is dat in de oppositie één man zit, Asscher, die Ruttes repertoire als geen ander kent.

Zijn debatstijl tegen de premier is er één voor de fijnproevers. Wilders is verbaal sterk en altijd alert – naast hem blijft Baudet een vroegoude corpsbal. Klaver heeft van de jonge fractieleiders het meeste talent.

Maar Asscher, vaak secundair reagerend, doet in die debatten één ding dat niemand kan: hij weet hoe je Rutte raakt.

En zo gebeurde dinsdagavond laat, toen Pechtolds receptiegangers allang huiswaarts waren, iets opmerkelijks.

Vooraf had de PvdA-leider met Klaver contact en hij wist daarom dat GroenLinks geen motie van wantrouwen zou steunen.

Klaver vond: dat instrument wordt sleets, en Rutte doet waar links een jaar om vroeg – de dividendmaatregel intrekken.

Maar in de tweede termijn stond Asscher ineens langdurig stil bij Ruttes woordkeuze van het afgelopen jaar: het was economisch „onverantwoord” van de oppositie, zei de premier toen steeds, de dividendmaatregel niet te steunen.

Lees ook: Oppositie gunt Rutte III niks meer

Asscher doorzag Ruttes bravoure, en zei nu: dat moet je terugnemen.

Uiteraard kon hij weten dat de premier dit nooit ging doen.

En zo schiep Asscher zich de ruimte om, onverwacht, zijn naaste collega uit Rutte II af te serveren: de PvdA steunde een motie van wantrouwen tegen de premier – nota bene ingediend door Wilders.

Het was de vechtscheiding die Asscher nodig heeft voor zijn nieuwe rol. Maar de betekenis reikt verder.

In elke peiling verliest Rutte III volgend jaar zijn meerderheid in de Eerste Kamer. Naast de SGP is waarschijnlijk nog een constructieve oppositiepartij nodig – GroenLinks of de PvdA - om het kabinet in de senaat overeind te houden.

Over GroenLinks-leider Klaver zei Buma eerder in NRC dat hij hem even onbetrouwbaar vond als Wilders. Niet echt een basis voor constructief gesprek. En Asschers eigen uitleg van zijn steun aan Wilders’ motie beloofde ook weinig goeds voor constructief overleg volgend jaar.

Zo neemt het midden het gedrag over dat het de flankpartijen eerder verweet – en vervalt het nu zelf in onderlinge polarisatie.

Dus ook in de coalitie zien sommigen de bui al hangen: Rutte III loopt het levensgrote gevaar volgend jaar in onmacht te imploderen.

„Och”, hoorde ik donderdag een CDA’er zeggen, verwijzend naar de gezonde economie, „zolang de zon schijnt kan het kabinet best vallen.”

Ook viel me op dat CU-leider Segers woensdag op de koffie ging bij Klaver. Wie tóch door wil met Rutte III weet sinds dinsdag wat er nodig is: alle lijntjes met de oppositie openhouden.

Uiteindelijk kon je in de bewegingen deze week, denk ik, drie dingen lezen.

Zoveel politieke partners van Rutte liepen eerder schade op dat ook middenpartijen liever niet meer worden gezien als constructieve steunpilaar van de premier: het akkoordentijdperk lijkt inderdaad voorbij.

En wat ook niet helpt: speculaties over een Brusselse toekomst voeden het idee, terecht of niet, dat Ruttes einde in Den Haag nadert.

Het debat over de dividendmaatregel liet daarbij zien dat op voorname beleidsgebieden (grootbedrijf, bankiers, werkgeverslobby, inkomens, flexarbeid) de slinger naar links slaat.

Voor de VVD, toch al zoekende in deze coalitie, een ongemakkelijke werkelijkheid – zeker nu je opvangt dat ook D66 onder Rob Jetten een ‘socialer’ profiel zoekt.

En bij de kritiek die je op Asscher kon hebben, moest je ook inzien dat hij zich in feite bediende van een bekende stijlfiguur in Haagse overgangsperiodes.

Rutte, in het Torentje sinds 2010, zette zich in 2009 succesvol als kandidaat-premier op de kaart met een motie van wantrouwen tegen voorganger Balkenende. Buma begon zijn herstel door buiten de constructieve samenwerking met Rutte II te blijven. Nu profileert hij zich door Klaver te wantrouwen. Intussen neemt Asscher onder Rutte III een vergelijkbare afslag, en wantrouwt hij sinds deze week officieel Rutte.

Hoe Nederlands: uiteindelijk krijgt elke leider te maken met de bezwaren die hijzelf zijn voorganger verweet. Sinds deze week weten we: het is ook voor Rutte een reëel voorland.