Direct naar artikelinhoud
Poëzie

'Désanne van Brederode heeft haar toon in poëzie nog niet helemaal gevonden'

Janita Monna schrijft wekelijk over poëzie voor Trouw.Beeld Maartje Geels

Romans publiceerde ze al - ze debuteerde in 1994 met ‘Ave verum corpus’. Ze schreef essays, ook regelmatig voor deze krant, maakte een boek over choreografe Krisztina de Châtel. Kortom, het oeuvre van Désanne van Brederode is behoorlijk breed. En onlangs voegde ze daar met ‘Verzonnen grond’ een kleine honderd pagina’s poëzie aan toe.

Van Brederode is behalve schrijver ook filosoof, en haar gedichten hebben een denkende inslag. Afscheid, hoe omgaan met verlies en verder gaan, dat thema loopt als een rode draad door dit debuut. Ideeën daarover werkt ze uit in vaak lange, door klank en ritme gedragen verzen. Monter en tastend tegelijk. Ze prikkelt, meteen al met haar openingsregel: ‘Welkom bij deze nieuwste versie van uzelf.’ Die ‘nieuwste versie’ moet een lichaam zijn immuun voor pijn, dat ervoor zorgt dat liefde wordt ‘ingekapseld/ en onschadelijk gemaakt’. Ze toont tegelijk de onmogelijkheid van het idee, omdat precies de momenten die herinneren aan wat verloren is - ‘verstilde regen’, ‘kleine nachtmuziek’ - zich altijd onverhoeds voordoen.

Tussen boosheid en verdriet balanceert het gedicht ‘Hoe missen schijnt te moeten’. Daarin weet ze, in het herhalen van handelingen die suggereren dat een verdwenen geliefde nog aanwezig is, eenzaamheid knap voelbaar te maken: ‘Heb al zo’n veertig keer je hemd/ en sokken van de vloer geraapt,/ eraan gesnoven, ze slordig/ teruggelegd.’

Waarom zou een meer in Zweden een mens willen zijn?

Dierbare afwezigen zijn ook collega-auteurs, Menno Wigman, aan wie ze twee In memoria wijdt, Joost Zwagerman, of een gestorven vader. ‘Mooi kan een dode toch niet worden,/ zegt je vrouw. Haar kinderen. Maar ik vind,/ ook op afstand, alles mooi van jou./ En raak je schelpenzachte voorhoofd aan’.

Veel woorden nodig

Toch gaan pregnante regels en beelden (zoals dat ‘schelpenzachte’) in Van Brederodes poëzie nogal eens ten onder: te vaak heeft de schrijfster te veel woorden nodig om haar gedachten vorm te geven. Haar veelal spreektalige regels maakt ze zo vol dat er weinig lucht, weinig ruimte voor een lezer overblijft. Of ze komt met overbodige, lelijke zinnetjes als ‘vrijheidsfantasieën die hun weerga/ niet kenden’, of woordspeligheden (’jasmijn’, ‘mijn jas’).

Niet alle gedachtespelletjes zijn bovendien aansprekend. Waarom zou een meer in Zweden een mens willen zijn? Al werkt het toeschrijven van menselijke eigenschappen aan de natuur op andere momenten weer wel, bijvoorbeeld wanneer ze zich afvraagt of bomen last hebben van bindingsangst: ‘Zijn die gehecht geraakt aan delen van hun kroon,/ of aan één enkel blad?’

Helemaal heeft de schrijfster haar toon nog niet gevonden in deze poëzie, die ook gaat over Syrië of over muziek. Pamflettistisch schrijft ze ergens dat een ‘gedicht moet mogen krijsen en lachen’. En elders: ‘Dichten is gaan. De wandeling herhalen./ Voor waar houden wat waargenomen werd./ Er licht aan toevoegen.’ Wel vaker maakten romanciers een uitstapje naar de poëzie. Zou Van Brederode meer gedichten gaan schrijven, laat ze dan tussen de woorden ruimte laten voor dat licht.

Oktoberversje

Elk blad valt anders. In een niet te voorzeggen tel.
Goed, het is herfst, ze komen vroeg of laat
dus allemaal aan bod. Maar welke het eerst en hoe?
Doet dat ertoe, bijvoorbeeld voor de bomen zelf?

Zijn die gehecht geraakt aan delen van hun kroon,
of aan één enkel blad? Kennen ze bindingsangst
en schudden ze bewust de liefste takken leeg,
om storm daarna de schuld te geven? Lage daad.

Toch zie ik sommige er wel voor aan. Omdat
ze zoveel bijna te gelaten laten gaan, gewoon rechtop,
maar koud, zwart, star. Schijnbaar doodmoe.

Wat is ontbot, uit hen, wordt lucht. Heeft nooit bestaan.
Geen binnenhoutse vloek, geen traan of zucht.
Zo zen dat het me kwaad maakt. Zo onaangedaan.

Désanne van Brederode

Désanne van Brederode
Verzonnen grond
Querido; 96 blz. € 17,99