Direct naar artikelinhoud
ReportageNaaiateliers Bangladesh

Het Westen eist nieuwe kleren. Nog sneller. Nóg goedkoper. En o ja, veiliger

Hoe staat het vijf jaar na de fatale instorting van de kledingfabriek Rana Plaza met de veiligheid van de naaiaterliers in Bangladesh? Er is veel verbeterd. En er zijn nog duizenden ‘onbekende’ fabrieken waar niets wordt gecontroleerd.

Een vrouw wordt twee dagen na de instorting van het kledingatelier Rana Plaza in Bangladesh uit het puin gedragen. Bij de ramp kwamen 1.139 mensen om.Beeld AP

Ze zijn de cartografen van de kledingindustrie, de 25 Bengalezen die elke dag de straten van Dhaka uitkammen, op zoek naar de verborgen naaiateliers van de miljoenenstad. Hun doel: binnen drie jaar alle kledingfabrieken van Bangladesh in kaart brengen.

En dat is nogal een herculestaak, gezien het Bengalese labyrint van aannemers, onderaannemers en onder-onderaannemers waaraan we zoveel van onze goedkope shirts en spijkerbroeken te danken hebben. ’s Werelds op een na grootste textielproducent telt mogelijk drieduizend onbekende kledingfabrieken. ‘Hun eigenaren willen meestal niet gevonden worden’, zegt een van de Bengalese initiatiefnemers. Zolang ze onder de radar blijven, kunnen ze allerlei dure veiligheidseisen ontduiken, zoals de aanwezigheid van brandblussers, genoeg nooduitgangen en een werkplek zonder instortingsgevaar, vertelt ze. Achter de deuren van elk kantoorpand of appartementencomplex, verstopt op etage nummer zoveel, kan een nieuwe fabrieksramp à la Rana Plaza wachten.

De instorting

Het is vijf jaar geleden dat 1.139 arbeiders omkwamen bij de instorting van het negen verdiepingen tellende Rana Plaza in Savar, een voorstad van Dhaka. Meer dan drieduizend arbeiders, verdeeld over vijf naaiateliers, maakten er T-shirts, broeken en leggings voor merken als Benetton, Mango, Primark en Walmart. Een dag voor de ramp, op 23 april 2013, hadden arbeiders alarm geslagen over diepe barsten in de muren en pilaren. Een inspecteur verklaarde Rana Plaza onveilig, waarna de politie het gebouw evacueerde. Maar de eigenaar, Mohammad Sohel Rana, trommelde zijn eigen inspecteurs op en kreeg dankzij wat smeergeld groen licht om het gebouw open te houden.

De ochtend erna dreigden de bazen van de naaiateliers hun arbeiders te ontslaan als ze niet weer aan het werk gingen. Ze zaten net achter hun naaimachines toen om 9 uur de stroom uitviel. Zoals gewoonlijk bij stroomuitval sloegen de dieselgeneratoren op het dak meteen aan. Maar dit keer trilden de muren heviger dan normaal onder het gedreun van de enkele tonnen wegende generatoren. Het gebouw begon te schudden. Arbeiders renden al naar de nooduitgangen toen er een harde klap klonk. Wat volgde heet in het klinische jargon van de bouwkunde een ‘pannenkoek-instorting’: een voor een vielen de vloeren op elkaar, tot een tienlaagse stapel pannekoeken van beton.

Vlindereffect

De instorting van Rana Plaza, de grootste fabrieksramp sinds de giframp van Bhopal in 1984, veroorzaakte een figuurlijke schokgolf. De beelden van reddingswerkers, overlevenden zoekend in een horrorlandschap van verwrongen beton, naaimachines en lichamen, gingen de wereld over. Rellen braken uit in Bangladesh, terwijl filialen van Benetton en Mango doelwit werden van protesten in Londen, Istanbul, Parijs en andere Europese steden.

Niet dat rampen zeldzaam waren in de Bengalese kledingindustrie. Maar met Rana Plaza drong het vlindereffect van de globalisering bij velen pas door: zoals het gefladder van de vlinder uit de chaostheorie aan de andere kant van de wereld een orkaan ontketent, zo had goedkope kleding in het Westen tot de ruïne van Rana Plaza geleid. 64 procent van de Bengalese kleding is bestemd voor Europa. Om Europese klanten de laagste prijzen te bieden en almaar wisselende modecollecties, knepen kledingmerken de Bengalese fabrieken af. Deze beknibbelden op hun beurt op arbeiders en gebouwen. Het nota bene op een moeras gebouwde Rana Plaza, nooit bedoeld om zware machines en duizenden arbeiders te dragen, was een parabel van de misstanden in de kledingindustrie.

'Een van de veiligste industrieën ter wereld’

Hoe staat het er nu voor in Bangladesh, vijf jaar na Rana Plaza? ‘De Bengalese kledingsector is nu een van de veiligste industrieën ter wereld’, zegt Siddiqur Rahman, voorzitter van de Bangladesh Garments Manufacturers and Exporters Association. Dat is wel heel optimistisch, en als werkgeversbons en fabriekseigenaar heeft Rahman belang bij dergelijke grootspraak. Maar er is ontegenzeggelijk grote vooruitgang geboekt. Alleen al de dodencijfers bewijzen dat: in 2013 waren er 17 fabrieksongelukken met meer dan vijf doden, sindsdien schommelt dit aantal tussen de 2 en 5. Het totale aantal fabrieksongelukken bereikte vorig met 20 het laagste peil in jaren. Fabrieksinstortingen zijn er sinds Rana Plaza niet geweest.

Vriend en vijand zijn het erover eens dat de vooruitgang vooral te danken is aan twee verbonden van westerse kledingmerken: het ‘Accord on Fire and Building Safety in Bangladesh’ en de ‘Alliance for Bangladesh Worker Safety’, kortweg aangeduid als ‘Accord’ en ‘Alliance’. In het merendeels Europese Accord bundelden H&M, C&A, Adidas en 200 andere merken de krachten, terwijl Walmart, JCPenney en 27 andere de vooral Amerikaanse Alliance vormden. Samen zetten ze kort na Rana Plaza een unieke stap in de mensenrechtelijk gezien nogal duistere geschiedenis van de kledingindustrie – zie de katoenplukkende slaven van Amerika, de door Charles Dickens in Hard Times vereeuwigde Britse spinnerijen en het vooral op de Nederlandse textielindustrie gerichte Kinderwetje van Van Houten (1874), dat een eind moest maken aan kinderarbeid. In vijf jaar tijd probeerden ze in Bangladesh voor elkaar te krijgen wat de Britten en Amerikanen in de 19de eeuw zestig jaar had gekost, zoals Alliance-directeur James Moriarty het uitdrukte.

Een Bengalese vrouw in april aan het werk voor Snowtex in Dhamrai, bij Dhaka.Beeld AP

Maatregelen

Joris Oldenziel, adjunct-directeur van Accord, somt wat wapenfeiten op: inspecties in meer dan 1.600 fabrieken met ruim twee miljoen arbeiders, waarbij 134 duizend veiligheidsproblemen zijn vastgesteld, waarvan 85 procent inmiddels is verbeterd. ‘Denk aan het plaatsen van brandblussers en sprinklerinstallaties, het verbeteren van bedrading – vaak een oorzaak van fabrieksbranden – en aan bouwkundige controle: zijn de steunpilaren sterk genoeg, kunnen de vloeren de watertanks en textielbalen wel dragen?’ Meer dan honderd fabrieken kregen geen orders meer – het belangrijkste drukmiddel van Accord – omdat ze de veiligheidseisen bleven negeren. Gedenkwaardig was ook hoe inspecteurs van Accord vorig jaar een herhaling van Rana Plaza hielpen voorkomen toen in Dhaka een fabrieksgebouw van 15 verdiepingen met 3.000 arbeiders dreigde in te storten.

Zeker, Accord en Alliance hebben geweldig werk gedaan, maar een panacee voor de problemen zijn ze niet, zegt Dorothée Baumann-Pauly, mensenrechtenonderzoeker van de Stern School of Business in New York. Zo vallen niet alle Bengalese fabrieken onder de twee verbonden. Stern schat het aantal Bengalese kledingfabrieken op 7.000. Daarvan vallen er meer dan 2.000 onder Accord en Alliance, en nog eens 1.650 onder de Bengalese overheid. Dan blijven er nog altijd zo’n 3.000 ongeregistreerde fabrieken over – de fabrieken die de 25 cartografen uit het begin van dit artikel in kaart proberen te brengen. Een schatting van Penn State University gaat overigens uit van ruim duizend onbekende fabrieken. Hoe dan ook zijn dat een hoop potentiële fabrieksbranden en -instortingen, zegt Baumann-Pauly.

Zelf bezocht ze enkele maanden geleden zo’n ongeregistreerde fabriek in een appartementencomplex. ‘Er werkten 200 mensen, vooral vrouwen, sommigen slechts 14 of 16 jaar oud. Ze waren bezig aan een order van 40 duizend T-shirts, sweatshirts en korte broeken voor twee Italiaanse merken. De explosiegevaarlijke boiler, gebruikt om stoom op te wekken voor het strijken, stond midden in de ruimte, zonder enige afscherming. Overal lagen stapels textiel klaar om vlam te vatten, terwijl er geen deugdelijke nooduitgangen waren. De brandweer zou in zo’n geval ook weinig kunnen beginnen: in het steegje naast het pand paste niet eens een brandweerwagen.’

Enorme prijsdruk

Een van de problemen is dat de prijzen en de levertijden sinds Rana Plaza alleen maar verder zijn gedaald, onder druk van westerse kledingmerken, vertelt Baumann-Pauly. De prijzen die fabrieken krijgen zijn de afgelopen vijf jaar met 13 procent gedaald, blijkt uit onderzoek van Penn State. Tegelijkertijd zijn de geëiste levertijden 8 procent korter. Dit alles ter meerdere eer en glorie van de ‘fast fashion’, de steeds kortere modeseizoenen met almaar wisselende collecties waarmee merken de klant zo vaak mogelijk naar de (web)winkels proberen te lokken. Een van de gevolgen, zegt Baumann-Pauly, is dat Bengalese aannemers de orders doorschuiven naar onveilige fabrieken, omdat ze anders de levertijden niet halen of geen winstmarge uit de order kunnen peuren.

Daar komt bij dat de kledingmerken in het leeuwendeel van de gevallen niet direct meebetalen aan de veiligheidsverbeteringen die ze van de fabrieken eisen en die al gauw meer dan 100 duizend dollar kosten (ruim 85 duizend euro). Wel hebben de meer dan 200 Accord-ondertekenaars zich ertoe verplicht om fabrikanten te helpen aan voldoende financiering te komen voor de verbeteringen, legt Oldenziel uit. Fabriekseigenaar Rubana Huq van de Mohammadi Group, leverancier van onder meer H&M, Sears en El Corte Ingles, is kritisch. ‘We staan onder enorme prijsdruk – elk seizoen eisen de merken weer een ‘betere prijs’. Maar hoe kunnen we de verbeteringen betalen en onze arbeiders een beter loon bieden als er van ons verwacht wordt dat we elk seizoen onze prijzen verlagen?’

De sleutel tot het probleem zijn niet de westerse kledingmerken, maar de duizend tot drieduizend onder de radar vliegende fabrieken, zegt een Amerikaanse adviseur wiens bedrijf C&A en andere kledingmerken helpt om hun productieketen te verbeteren. Hij blijft liever anoniem, om zichzelf en zijn klanten niet in moeilijkheden te brengen. ‘Die kleine fabriekjes moeten gesloten worden. Ze zijn niet levensvatbaar – ze leven van order tot order en kunnen niet eens investeren in de veiligheid van hun arbeiders. Als die fabriekjes verdwijnen, zullen de prijzen van de overgebleven fabrikanten automatisch stijgen. Dat schiet veel meer op dan de kledingmerken overal de schuld van geven. Of we het nu leuk vinden of niet, dat is hoe kapitalisme werkt.’

Goede voorbeelden

Wie zeker wil weten dat zijn kleding onder goede omstandigheden is gemaakt, kan het beste een schaap kopen, het beest flink vertroetelen en van de wol een trui breien. Ondanks de inspanningen van ngo’s, wetenschappers en tot op zekere hoogte de industrie zelf, zijn de ingewikkelde productieketens achter onze kleding nog altijd hopeloos ondoorzichtig, vertelt Dorothée Baumann-Pauly van Stern School of Business in New York. ‘Zelfs voor mij als expert is het heel moeilijk de beste en slechtste merken in de kledingindustrie aan te wijzen. Het ontbreekt aan goede maatstaven.’

Met veel slagen om de arm wil Baumann-Pauly H&M en C&A wel als ‘goede’ voorbeelden noemen. Zo trok C&A in enkele gevallen zelf de portemonnee om veiligheidsverbeteringen in een aantal Bengalese fabrieken mogelijk te maken, en betaalt het merk mee aan het in kaart brengen van de verborgen fabrieken uit het begin van dit artikel. Het goede aan H&M is dat het Zweedse merk zijn Bengalese leveranciers nauw betrekt bij zijn plannen. ‘Dit geeft de leveranciers zekerheid. Ze streven echt samenwerking na, en niet een autoritaire relatie.’ Een van de slagen om de arm is wel dat H&M weinig ‘fast fashion’ laat produceren in Bangladesh. ‘De modecollecties komen bijvoorbeeld uit Portugal, en hoe daar de omstandigheden zijn, weten we niet.’

Een ding is zeker, zegt Tara Scally van de Schone Kleren Campagne: het heeft geen zin kleren met een ‘Made in Bangladesh’-label te boycotten. Ondanks alle problemen is het 166 miljoen inwoners tellende land in veel opzichten een economisch succesverhaal, en de kledingindustrie is de kurk waarop de Bengalese economie drijft. Ze sprak onlangs vakbondsvrouw Kalpona Akter, die zelf jaren achter naaimachines heeft geploeterd in kledingfabrieken. ‘Ze zei: wij willen wél dit werk doen. We willen het alleen waardig kunnen doen.’