Natuur: Briljantgele pinksterbloemen
Op Hemelvaartsdag dwaalden we over de Westerheide en de Bussumerheide tussen Hilversum en Bussum. De brem was hier de meest opvallende bloeier, met honderden struiken boordevol felgele bloemen.
De tint ‘bremgeel’ van RAL-nummer 1032 is aan de geelgroene kant; ik zou brembloemen eerder ‘briljantgeel’ willen noemen. Voor de liefhebbers, dat is in de officiële kleurenwaaier RAL-nummer 1026 – de RAL-nummering wordt gebruikt voor het standaardiseren van verfkleuren.
De hoofdbloei van de brem valt in mei en juni. Het is geen wonder dat deze plant in Drenthe en Twente vroeger ‘pinksterbloem’ werd genoemd. Wij hebben de kunst van het verzinnen van plantennamen een beetje verleerd met onze dikke natuurgidsen waarin we de officiële naam kunnen opzoeken. Vroeger was het verzinnen van eigen namen vanzelfsprekend. Bijna iedere plant die haar hoofdbloei heeft omstreeks bepaalde feestdagen, werd tot ‘paasbloem’ of ‘pinksterbloem’ gedoopt. Andere eeuwenoude volksnamen danken we aan de gewoonte om trekvogels te vernoemen. Als de bloei van een plant samenviel met de terugkeer van een opvallende vogel, sprak men van kievitsbloem, koekoeksbloem of ooievaarsbloem. Amper een eeuw geleden had iedere streek nog een bonte verzameling plantennamen en dat leverde allerlei problemen op. In de eerste plaats doordat iedere plant meerdere namen had. Vrij algemene planten, zoals het madeliefje en de paardenbloem, kregen honderd verschillende namen. Bovendien waren voor de hand liggende namen aan meer dan één plant toegekend. De naam ‘paaschbloem’ is aan wel negen plantensoorten gegeven en ‘pinksterblom’ aan maar liefst negentien soorten. Om een eind te maken aan deze botanische spraakverwarring heeft de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging in 1902 een commissie ingesteld die voor officiële Nederlandse namen moest zorgen.
Deze commissie had de brem ‘pinksterbloem’ kunnen dopen, of braam, breem, broam dan wel broem. Bezemkruid was ook mogelijk geweest, want van bremtakken werden vroeger bezems gefabriceerd.
Het is dus ‘brem’ geworden. We zagen trouwens ook een bremstruik met geelrode bloemen. Alle andere struiken waren netjes briljantgeel, maar de bloemen van deze struik hadden een rode blos. Niet vuurrood, maar wijnrood. ?
In het steegje achter onze tuin floreert het robertskruid. Dit roodbloeiende plantje uit de ooievaarsbekfamilie zorgt voor lange, puntige vruchtjes die inderdaad wel wat op de snavel van een ooievaarsbek lijken. Volgens sommigen is robertskruid genoemd naar Robert de Molesme, ofwel: St. Ruprecht, die in de elfde eeuw de cisterciënzer orde heeft gesticht. Ruprecht zou als eerste hebben gewezen op de geneeskrachtige werking van de plant. De plant heeft opvallend rood aangelopen stengels en daarom is dit ‘bloedkruid’ op grote schaal gebruikt om het bloeden van wonden te stelpen. Men kookte het kruid in rode wijn en dan moest de patiënt het aftreksel drinken. Volgens anderen is de naam robertskruid afgeleid van herba rubea of herba ruberta, zoals de plant vroeger werd genoemd. Dat is Latijn voor ‘rood kruid’, omdat zowel de stengels als de bloemen een rode kleur hebben. De term rubea of ruberta zou dan later zijn verbasterd tot ‘robertskruid’. Het is grappig dat het robertskruid niet altijd zijn naam eer aandoet. Soms vind je een plant met witte bloemetjes. In het steegje achter onze tuin staat ook één plantje met witte bloemen, pal naast een exemplaar met gewone roodlila bloemen. Ik verbeeld me dat de stengels van de witbloeier ook wat minder rood zijn dan bij de buurplantjes met normale bloemen. De onderste stengels hebben wel een rode tint. Blijkbaar kan de witbloeier wel de rode kleurstof fabriceren, maar doet hij dat niet overal, in ieder geval niet in de bloemblaadjes.
Bij mensen en dieren komt ‘albinisme’ voor. Zij hebben een bleke huid en wit haar, doordat zij het pigment ‘melanine’ niet kunnen maken. Nu zijn er bij albinisme allerlei varianten. De meest vergaande vorm is dat er nergens pigment gemaakt kan worden, zelfs niet in de ogen. Daardoor is de iris van het oog rood. Deze kleur is te danken aan het bloed dat door het netvlies stroomt.
Bij planten is albinisme vrijwel onmogelijk. Want iedere plant heeft het pigment chlorofyl nodig om zonlicht te kunnen opvangen en om te zetten in bruikbare energie. Chlorofyl absorbeert geel en blauw licht, terwijl het groen licht reflecteert. Zonder deze kleurstof krijgt een plant geen energie. Als een plant echt albino zou zijn, zou hij als kiemplantje doodgaan. Natuurlijk zijn er uitzonderingen op deze regel. Er zijn planten die hun wortels in de wortels van andere planten boren en dan alle suikers en alle voedingsstoffen van hun buren stelen. Deze parasieten missen de groene tint van chlorofyl, maar ze hebben doorgaans wel gekleurde bloemen. Ze kunnen dus wel pigmenten maken.
Een heleboel planten zijn wel gedeeltelijk albino: hun bloemen missen het normale pigment. Pigmenten in bloembladeren hebben een kleurwerking als ze een bepaalde golflengte van het zichtbare licht absorberen. Als een kleurstof vooral rode en oranje golflengtes absorbeert, krijgt de bloem een blauwe tint. Caroteen is verantwoordelijk voor een gele tint, anthocyanen zorgen voor rode bloemen. Als bloemblaadjes al het zonlicht weerkaatsen, krijgen ze een witte tint. Als in een bloem het normale pigment ontbreekt, oogt de bloem dus wit.
Juist deze witbloeiende varianten worden vaak als sierplant gekweekt en verhandeld. Het is net als bij huisdieren, waarbij juist ook witte rassen de voorkeur krijgen. In onze tuinen en parken floreren dus nogal wat planten met witte bloemen. Maar je kunt dus zelfs in wilde populaties af en toe witte exemplaren vinden, die hun normale pigment missen.
De koekoeksbloem dankt zijn naam aan de bloeitijd, waarvan de start samenvalt met de terugkeer van de koekoek. Maar in de anjerfamilie is niet alles koekoek-één-zang. We hebben in onze contreien drie verschillende soorten koekoeksbloemen. De echte koekoeksbloem is een voorzomerbloeier met rafelige, rozerode bloemen, die vooral aan slootkanten en op andere vochtige plekken groeit. De avondkoekoeksbloem prefereert drogere gronden en vormt spierwitte bloemen. De dagkoekoeksbloem is een halfschaduwplant die op allerlei voedselrijke bodems uit de voeten kan. De laatstgenoemde plant maakt meestal rozerode bloemen, maar soms zijn ze lichtroze.
Het loont de moeite om in een bloemenzee van koekoeksbloemen te kijken of er planten met lichtroze exemplaren tussen zitten. Het verhaal gaat dat de plant vooral op sterk beschaduwde plekken lichtroze bloemen maakt.
Overigens komen bij de echte koekoeksbloem en bij de dagkoekoeksbloem ook af en toe exemplaren met geheel witte bloemen voor. Bovendien is het mogelijk dat de dagkoekoeksbloem en de avondkoekoeksbloem met elkaar kruisen en dan krijgt hun kruising heel lichtroze bloemen.