D-day en daarna: durf en drama in het verzet
Pieter Wijbenga (1912-1990) was leraar boekhouden en tevens gemeenteambtenaar in Drachten. In de oorlog was hij verantwoordelijk voor de distributie, de verdeling van schaarse goederen onder de bevolking, zoals textiel, schoenen, zeep, tabak en levensmiddelen. Dankzij Wijbenga werden tweehonderd Joodse onderduikers van distributiegoederen voorzien. In 1943 kwam dat uit en kreeg Wijbenga ontslag. Hij werd een van de leiders van het Friese verzet. Zijn schuilnaam luidde Geale de Vries. Naar verluidt droeg hij zelfs in de klas een revolver onder zijn oksel.
Het Friese verzet verzamelde militaire en strategische gegevens over het Duitse bezettingsleger in Noord-Nederland. In de herfst van 1944 sloop Wijbenga door de frontlinies om zijn informatie te delen met de geallieerden in het bevrijde Zuiden. Hij werd er hartelijk ontvangen door prins Bernhard, de chef van het verenigde verzet. Als Wijbenga bij het oversteken van de frontlinie door de Duitsers was gepakt, zou hij zeker zijn geëxecuteerd. Op spionage stond de doodstraf.
drama in Renesse
Hoe moeilijk het was om naar het bevrijde Zuiden te ontkomen en hoe zwaar spionage werd bestraft, werd duidelijk door een voorval in Zeeland in december 1944. Het speelde zich af op Schouwen-Duiveland, het Zeeuwse eiland dat nog niet door de geallieerden was bevrijd. Schouwen-Duiveland was frontgebied geworden. De Duitsers hadden een deel van het eiland onder water gezet. De meeste bewoners waren geëvacueerd, slechts zesduizend waren gebleven. De achterblijvers hadden dagelijks te maken met geallieerde luchtaanvallen en beschietingen.
Op bevel van Adolf Hitler namen de Duitse bezetters harde maatregelen om het gebied in hun greep te houden. De inwoners van Bruinisse kregen op 3 december te horen, dat ze binnen een halfuur naar Renesse moesten vertrekken. In de omgeving was in september een Brits zweefvliegtuig neergestort; de drie inzittenden werden ergens verborgen gehouden. Met de gedwongen verhuizing uit Bruinisse probeerden de Duitsers hen alsnog te pakken te krijgen. Verder maakten de Duitsers jacht op mannen tussen zeventien en veertig jaar oud, die ze als dwangarbeider te werk wilden stellen. De gemeentebesturen moesten lijsten maken met namen van mannen die in aanmerking kwamen voor dwangarbeid. De gemeentebesturen gehoorzaamden, behalve het gemeentebestuur van Renesse.
In Renesse hadden twee ambtenaren van de gemeentesecretarie, Cornelis Lazonder en Willem Boot, het verzet geholpen om het bevolkingsregister te laten verdwijnen. Een naamlijst van mannen tussen zeventien en veertig jaar oud kon niet meer gemaakt worden. Lazonder en Boot doken onder en kregen van het verzet de garantie dat ze naar bevrijd gebied werden gebracht. De overvaart zou gebeuren op woensdag 6 december, samen met de drie vliegeniers en een Armeniër die uit de Wehrmacht was gedeserteerd en over informatie over mijnenvelden en mitrailleursnesten beschikte. Enkele verzetsstrijders die aan de Duitse jacht op dwangarbeiders wilden ontkomen, voeren mee. In totaal ging het om zeventien mensen.
De zeventien mannen zouden zich verzamelen in een dijkwachterswoning aan de Boerenweg in Zierikzee. Daar zouden ze door een schip van de geallieerden vanuit Colijnsplaat, aan de overzijde van de Oosterschelde, worden opgehaald. Wegens zware regenval kwam het schip niet opdagen. Bij een tweede poging, een dag later, werden de Duitsers al vroeg gealarmeerd door de vlammen uit de knetterende motor en de vlammende uitlaat van het schip. De Duitsers gingen erop af, openden het vuur en arresteerden elf mannen. De drie vliegeniers en een verzetsman wisten te ontkomen. Gemeenteambtenaar Lazonder werd zwaargewond naar het ziekenhuis gebracht.
De tien overige arrestanten kwamen voor het Kriegsgericht in Middelharnis, dat hen tot de strop veroordeelde. Het vonnis zou worden voltrokken op zondag 10 december in Renesse. Onderweg daarheen sprong de Armeniër van boord; hij werd nooit teruggevonden. De overige negen werden opgehangen aan een balk die tussen twee eiken was aangebracht, aan het begin van de Slotlaan van Kasteel Moermond in Renesse. De stervende ambtenaar Lazonder moest toekijken, evenals 23 dorpsbewoners, onder wie naaste familieleden van de slachtoffers. De lichamen bleven twee dagen hangen. Toen Lazonder overleed, werd hij naast de andere negen opgehangen. Dood door ophanging was ongekend in bezet Nederland. Het liet zien hoever de Duitsers wilden gaan om het verzet te bestrijden.
schurk met hersens
In de strafgevangenis van Leeuwarden zaten in december 1944 twee gevangenen, Jurjen Dreeuws en Klaas Leijenaar, wier lot weinig beter leek. Dreeuws en Leijenaar kenden vele namen uit het Friese verzet. Het gevaar was groot dat ze die namen zouden noemen, want de verhoren waren zwaar en gingen gepaard met martelingen. Vooral SD-medewerker Frans Lammers, een schurk met hersens, was berucht. Volgens verzetsleider Pieter Wijbenga was Lammers ‘geduldig als een reiger, sluw als een vos en vasthoudend als een terriër’. De typering komt uit Wijbenga’s trilogie Friesland in bezettingstijd, waar hij nietsontziend noteert dat de leiding van het Friese verzet, hemzelf inbegrepen, in het najaar van 1944 vermoeid geworden was. De rek was eruit.
Op dat moment trad een nieuwe verzetsleider naar voren, Piet Oberman, een moedig man die het avontuur niet schuwde en toch niet onbezonnen was.
Hij liet zich bijstaan door Epke Bultsma, ‘een scherpzinnig man met een koel hoofd’, die de opdracht kreeg om verzetsmensen uit de Leeuwarder gevangenis te bevrijden. Begin december begon de tijd te dringen, want Dreeuws had al namen genoemd en Leijenaar liet weten dat hij een volgend verhoor niet meer zwijgend zou doorstaan.
Tegen die tijd had Epke Bultsma een gewaagd bevrijdingsplan uitgewerkt. Twee verzetsmensen, vermomd als agenten, zouden drie andere verzetsmensen, zogenaamd zwarthandelaren, naar de gevangenis brengen. Eenmaal binnen zouden ze de wacht overmeesteren en de gevangenen bevrijden. Op vrijdagavond 8 december zou het gaan gebeuren.
Dankzij de minutieuze voorbereiding slaagde de overval. Leijenaar, Dreeuws en 49 anderen werden bevrijd en naar veilige adressen gebracht. Het hoofdkwartier van de SD in Groningen gaf opdracht tot zware vergeldingsmaatregelen tegen de burgers van Leeuwarden. Daartoe was de SD in Leeuwarden niet bereid, volgens Wijbenga uit ‘een zekere bewondering’ voor de KP, en wegens het ‘correcte optreden’ tegen de SD’ers in de gevangenis: die waren ongemoeid gelaten. Uit vergelding werd slechts een razzia gehouden, die enkele duizenden dwangarbeiders opleverde. Zo veel mildheid van Duitse zijde was uitzonderlijk in december 1944.