Direct naar artikelinhoud
Interview

René Kneyber: 'Je bent als leraar aan het eind van iedere dag kapot'

René Kneyber: 'Je bent als leraar aan het eind van iedere dag kapot'
Beeld Eva Hilhorst

Jarenlang gaf Trouw-columnist René Kneyber les op het vmbo. Hij zag hoe zwaar het werk is en verbaast zich erover hoe ver 'Den Haag' afstaat van de leraar en de klas. Deze week verschijnt zijn nieuwe boek, met columns en verhalen uit het onderwijs.

Vijftien jaar lang was René Kneyber wiskundeleraar op het vmbo. Het vmbo is, vertelt hij, 'een vergeten uithoek van het onderwijs'. "Het beroepsonderwijs, daar wordt een beetje op neergekeken. Het is niet chic." Ook al gaan er in Nederland veel meer kinderen naar het vmbo dan naar het havo of vwo, er is weinig oog voor , of het nu in de media is of in de politiek of bij het ministerie van onderwijs. Kneyber: "Ergens snap ik dat wel, bestuurders en politici nemen het onderwijs dat ze zelf hebben gehad, vaak hoger, als vertrekpunt. Mensen weten niet wat het vmbo precies is, met vier verschillende niveaus. Wat is kader, wat is basisberoeps-, wat is gemengde en theoretische leerweg? Mensen hebben vaak geen idee."

De meeste lezers van deze krant zullen René Kneyber (1978) kennen als onderwijscolumnist. Elke twee weken laat hij in deze krant zijn licht schijnen over het onderwijs. Hij geeft zijn kijk op het werk in de klas en ook op politieke en maatschappelijke ontwikkelingen rondom het onderwijs.

Deze week verschijnt zijn boek 'Neem gewoon ontslag', een bundeling van zijn Trouw-columns en verhalen over het onderwijs.

Op het vmbo is de rol van de persoon van de leraar veel belangrijker dan op bijvoorbeeld het havo of vwo, schrijft u. Waarom is dat zo?

"Kijk, als je echt wilt gaan voor de inhoud van je vak, dan kun je je ei niet kwijt bij dit onderwijstype. Maar als je iets wilt betekenen in de levens van deze kinderen, dan juist wel. Je bent vaak met basale zaken bezig. Toen ik begon met lesgeven had ik een schoolleider die een opmerking maakte over een moeilijke leerling. Hij zag het als zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid om zo'n leerling niet de deur te wijzen. Hij zei: 'Als wij hem niet meer toelaten op school, wat gaat-ie dan doen? Dan hangt hij straks op straat rond, dan ziet geen school hem ooit nog weer'. Daarop ging ik rondkijken in mijn eigen klas. Ik zag tal van kinderen die het zonder school niet zouden redden en die bijzonder veel aansturing nodig hadden. Op het moment zelf vinden ze die sturing vervelend, achteraf zijn sommigen je dankbaar. Ik krijg van oud-leerlingen weleens mailtjes waarin staat dat ze een diploma hebben gehaald. Als ik deze school niet had gehad, dan had ik het niet gehaald, schrijven ze dan. School is vaak het laatste vangnet. Als jij er niet bent, als mentor of als leraar, wie is er dan wel?"

Beginnen met lesgeven ervaren veel leraren als zwaar. U bleef op het vmbo, waarom?

"Dat je echt wat bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen, dat maakte het voor mij waardevol. Ik gaf wiskunde en ict als praktijkvak, daardoor werkte ik op verschillende manieren met ze. Ik denk dat ik het ook lang heb kunnen volhouden doordat ik mijn werk op een gegeven moment ben gaan combineren met trainingen geven en schrijven."

Toen ik weer voor de klas stond besefte ik weer hoe intensief het werk is

U heeft het over 'volhouden'. Dat woord gebruiken leraren vaak als ze spreken over hun beroep. Wat zegt dat?

"Dat de werkdruk enorm is. Ik heb een jaar niet voor de klas gestaan omdat ik werkte bij de Onderwijscoöperatie (beroepsorganisatie, red.). Toen ik weer voor de klas stond besefte ik weer hoe intensief het werk is. Niet alleen het werk dat je verzet, maar ook hoe emotioneel belastend het is. Vergelijk het maar eens met hoe je je aan het einde van de dag voelt als je een kinderfeestje organiseert. Je bent kapot. Dat is wat je als leraar iedere dag hebt. Je moet de hele dag op scherp staan. Een slechte dag kan eigenlijk niet. Dat is in het basisonderwijs in feite nog erger, daar kun je je eigenlijk niet ziek melden. Want dan weet je dat het werk op de schouders van je collega's terecht komt."

Is het vak van docent zwaarder geworden?

"In de jaren dat ik lesgeef is er steeds meer nadruk komen te liggen op de prestaties. Examenresultaten en doorstroomcijfers, dat soort dingen, dat was toen ik begon helemaal niet zo'n thema van gesprek. De verwachtingen van het onderwijs zijn erg toegenomen.

"En wat ik bij basis en kader (de twee meest praktische niveaus van het vmbo) heb zien gebeuren is dat dat een nieuwe vorm van speciaal onderwijs is geworden. Daar zijn veel leerlingen met leer- en gedragsproblemen gekomen (door de maatregel dat minder kinderen in aanmerking komen voor speciaal onderwijs, red.). Dat zorgt voor een stapeling van problemen, dat maakt het werk zwaarder. Ik had bijvoorbeeld een klas met achttien leerlingen, veertien hadden er een stoornis en een flinke ook. Wat voor werk er in het vmbo wordt verzet, is eigenlijk niet te overschatten. Dat vereist zoveel kennis en vaardigheden, dat heb je niet zomaar."

Waarom is het problematisch dat er meer nadruk is komen te liggen op prestaties?

"Het heeft geleid tot een versmalling van onderwijs. We zijn ons steeds meer gaan richten op objectieve, meetbare dingen en de zaken die meetellen voor de inspectie of het examen, zoals rekenen. Dat is ten koste gegaan van andere zaken. Docenten spreken over vakken 'voor de streep' en vakken 'na de streep'. De vakken voor de streep, zoals wiskunde en Nederlands, daar doen leerlingen examen in. Na de streep vind je drama, kunstzinnige vorming, muziek, godsdienst. Kinderen weten natuurlijk heel goed dat dit minder zwaar weegt. Ik vind dat je dat onderscheid helemaal niet zou moeten maken."

U bent niet de enige leraar die zich beklaagt over dit soort ontwikkelingen. Weinigen ondernemen actie. Pas onlangs was er een grote staking, in het primair onderwijs. Zijn leraren te passief?

"Dat is wat leraren lange tijd veronachtzaamd hebben, de professionele kant van het leraarschap waarin je nadenkt over wat we als beroepsgroep belangrijk vinden en voor welke waarden we staan. De nadruk heeft bij leraren lang gelegen op slaafs het beleid volgen."

Het gesprek komt op de politieke bemoeienis met het onderwijs. Sinds enige tijd is Kneyber lid van de Onderwijsraad. Dat is een onafhankelijk college dat de regering en de Tweede Kamer gevraagd en ongevraagd van advies en commentaar voorziet over de plannen op het gebied van onderwijs. Het is een manier waarop Kneyber de kloof tussen de klas en de beleidsmakers in Den Haag probeert te dichten. Want als Kneyber iets heeft geleerd, dan is het wel 'dat te veel beleid wordt ontwikkeld zonder dat praktische of wetenschappelijke kennis daarin een plaats heeft'.

Waaruit maakt u dat op?

"Laat ik een heel praktisch voorbeeld geven uit het basisonderwijs. In 2014 nam de Tweede Kamer een motie aan dat basisschoolkinderen twee uur per week moeten sporten. Goed idee, niemand kan daar tegen zijn. Toch loopt zoiets stuk. Waarom? Heel simpel, er zijn niet voldoende gymlokalen. Tragischer kan eigenlijk niet. De Kamerleden hadden kennelijk in hun hoofd dat elke school nog een gymlokaal heeft. In de praktijk blijken schoolklassen soms ver te moeten reizen naar een gymlokaal, waardoor andere lessen in het gedrang komen. Of scholen kunnen de huur van zo'n lokaal gewoon niet betalen. Dit idee, op papier heel mooi, laat exact zien hoe het beleid is los komen te staan van de realiteit. En dan hebben we het nog niet eens over de rekentoets op het voortgezet onderwijs of abstracte zaken als het plan 'onderwijs 2032'."

In 2014 stelde het ministerie de commissie-Schnabel in, die met aanbevelingen kwam om het onderwijs minder breed te maken en met meer samenhang. Vakken als burgerschap of programmeren zouden erbij komen. Het vernieuwingsplan kreeg felle kritiek.

Onderwijs bestrijkt zoveel terreinen dat grote plannen maken bijna onmogelijk is. Zijn dit soort problemen wel zo makkelijk te voorkomen?

"Heel veel problemen worden vooraf door leraren aangekaart, maar daar is vaak geen oog voor. Neem die rekentoets. Iedereen was het erover eens dat het rekenonderwijs beter moest, maar het draagvlak verdampte volledig door het overheidsoptreden, de manier waarop het beleid werd uitgevoerd."

Volgens toetsdeskundigen waren de vragen slordig, te talig of toetsten ze niet wat de bedoeling was. Wiskundedocenten uitten kritiek op het gebruik van rekenmachines, de software, de voorbereidingstijd. Leerlingen haalden dramatische cijfers.

Je wilt dat praktische kennis een rol krijgt en dat er iets wordt gedaan met de respons van docenten

"Van mij hoeven er geen praktijkmensen bij het maken van beleid betrokken te zijn, al denk ik wel dat dat verstandig is. Maar je wilt wel dat praktische kennis een rol krijgt en dat er iets wordt gedaan met de respons van docenten. Belangrijk is dat beleidsmakers en politici in gesprek gaan met leraren, schoolbesturen, mensen die het werk doen. Niet om te zeggen, 'we hebben met leraren gepraat', maar om serieus wat met die informatie te doen."

René KneyberBeeld Maartje Geels

René Kneyber

Voordat hij in het onderwijs terecht kwam, werkte René Kneyber (1978) in de ict. Toen hij werkloos raakte kwam hij zonder ervaring in het vmbo voor de klas. Kneyber is inmiddels vijftien jaar docent wiskunde. Hij maakte in de onderwijswereld furore met zijn opvatting dat orde houden ('Een groot taboe', noemt hij dat) te leren valt. Hij schreef meerdere succesvolle boeken over dit onderwerp ('Orde houden in het vmbo', 'De ordegenerator', 'Orde houden in het voortgezet onderwijs'). Ook publiceert hij over thema's als evaluatie en onderwijsbeleid.

Kneyber is sinds dit jaar lid van de Onderwijsraad, een college dat de regering advies geeft over onderwijsbeleid. Kortgeleden maakte hij de overstap naar een andere school en geeft hij les op het hoogste niveau vmbo, havo en vwo. "Ik had het gevoel dat ik het vmbo na vijftien jaar wel kende. Een teken dat je verder moet."

Lees hier de columns van René Kneyber