Direct naar artikelinhoud

Lonen kunnen veel sterker stijgen

Lonen kunnen veel sterker stijgen
Beeld ANP XTRA

CBS-cijfers tonen dat er in 2015 minder geld naar lonen ging dan gemiddeld over de voorgaande twintig jaar.

De Nederlandsche Bank weet het, het IMF ook, net als het Centraal Planbureau en veel economen. Werknemers in Nederland verdienen te weinig. Nieuwe berekeningen die het Centraal Bureau voor de Statistiek vandaag presenteert laten zien dat de lonen zelfs nog lager zijn dan gedacht. Werkgevers blijken een groter deel van de taart te pakken terwijl de medewerkers juist minder op hun schoteltje krijgen.

Het CBS heeft een nieuwe methode waarmee het berekent hoeveel geld van de totale verdiensten in Nederland naar de lonen gaat en hoeveel naar de werkgevers. Het cijfer dat eruit komt heet de arbeidsinkomensquote. Die bewoog de laatste jaren ergens rond de 80 procent, wat al laag was. Met de nieuwe rekenmethode komen onderzoekers uit op een nog lager getal: iets meer dan 75 procent van het nationale inkomen gaat naar de medewerkers. 

Dat de inkomensquote lager uitvalt dan gedacht, komt door de zzp’ers. Naar nu blijkt, schatte het CBS de inkomsten van de zelfstandigen te rooskleurig in. 

Ruimte voor meer loon

De nieuwe cijfers laten zien dat er in 2015 minder geld naar de lonen ging dan gemiddeld over de voorgaande twintig jaar. Voor economen als Alfred Kleinknecht is het weer een teken dat werkgevers hun personeel snel beter moeten belonen. “Het aandeel van het inkomen uit arbeid verliest al jaren terrein aan het kapitaal. Er is ruimte voor meer loon. Maar vakbonden durven hoge looneisen niet aan uit angst voor verlies aan banen. Daarom zie je dat sinds de jaren tachtig de krachtsverhoudingen verschuiven richting kapitaal.”

Die verschuiving begon toen Nederland vijfendertig jaar geleden tegen werkloosheid streed. Net als in de vorige crisis werd gesproken over verloren generaties. En de vandaag afgestofte term arbeidsinkomensquote speelde nog een hoofdrol. Was het cijfer te laag, dan gebruikten vakbonden de inkomensquote als argument voor hogere looneisen. Werkgevers grepen een hoog getal aan om de lonen te matigen.

Zo maken we de taart voor ons allen niet groter terwijl dat om ons heen wel gebeurt.
Alfred Kleinknecht, econoom

Dat gebeurde ook in 1982, toen ruim 87 procent van het totale inkomen naar de salarissen ging. Om de lonen structureel te matigen, sloten werkgevers, vakbonden en kabinet het Akkoord van Wassenaar. Volgens Kleinknecht is het alsof dat akkoord nog altijd tussen de oren van de vakbonden en werkgevers zit. “Terwijl het geld bij gezonde bedrijven in Nederland echt tegen de plinten klotst. Dan heb ik het vooral over grote en middelgrote bedrijven in de industrie en dienstverlening. Kijk maar naar de statistieken, naar de besparingen van bedrijven en het Nederlandse exportoverschot.”

Vervelend bijeffect

Matiging van lonen heeft een vervelend bijeffect, zegt Kleinknecht. Het leidt ook tot een lagere groei van de productiviteit. Die blijft in Nederland sinds de jaren tachtig achter bij de landen om ons heen. Dat komt omdat werkgevers in Nederland goedkoop flexkrachten inhuren om eenvoudig werk te doen terwijl bedrijven in andere landen eerder investeren in een duurdere robot. “Zo maken we de taart voor ons allen niet groter terwijl dat om ons heen wel gebeurt.”

Daarmee is naast loonmatiging een tweede reden voor de dalende arbeidsinkomensquote genoemd: flexwerkers en zzp’ers, die worden gezien als de aanjager van zo’n beetje alle problemen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Zij drukken op de lonen van vaste krachten. Daarnaast zijn zzp’ers en flexwerkers geen lid van de vakbond, zegt Kleinknecht, terwijl juist een sterke vakbond volgens hem voor meer loon moet zorgen.