‘Geen dag zonder Treintje Mexico’
‘Mijn vader Gijs van Veen kwam uit een gezin van boerendaggelders in Hazerswoude. Toen hij uit militaire dienst kwam, is hij samen met zijn zwager Chris Vreugdenhil naar Rotterdam vertrokken. Daar hebben ze in een tijd van een zucht in de Da Costastraat een melk- en kruidenierswinkel opgebouwd. Ze hadden acht melkkarren om mee te venten in diverse wijken. In 1924 is Vreugdenhil elders in de stad een eigen zaak begonnen.
Ik had een fantastische jeugd. Vader hield erg van auto’s. Vaak ging ik met hem mee in zijn T-Ford. Zo mocht ik tussen zijn benen zitten en sturen. Er reden toch geen andere auto’s in de straat. Ook ds. K. Schilder, toen predikant in Delfshaven, ging graag met mijn vader een eindje toeren.
Als peuter ben ik overigens wel lang ziek geweest. Ik had altijd buikpijn en lag bijna twee jaar in het ziekenhuis. Totdat een dokter blindedarmontsteking constateerde. De darm was al gesprongen. Toen heb ik veertien dagen op sterven gelegen, maar daarna krabbelde ik weer op. In maart 1929, na een heel strenge winter, mocht ik weer naar school. Ik was te zwak om te lopen. Dus bracht mijn vader me op de transportfiets.
Na het doorlopen van de handelsmulo kwam ik in 1938 in de zaak van mijn vader. Het was hard werken in het familiebedrijf; vaak van ’s morgens zes uur tot ’s avonds acht uur.
Toen ik zeventien was, brak de oorlog uit. Al in augustus 1940 kreeg ik een oproep om voor de Duitsers graafwerk te gaan doen in Limburg. Daar ben ik nooit op ingegaan. In 1943 kwam ik in een verzetsgroep. We trainden op de zolder van een school in onder meer schieten. Het was vooral een verdedigingsgroep. Er is nooit aanleiding geweest om te vechten.
Aan het begin van de grote razzia op 10 november 1944, waarbij uiteindelijk vijftigduizend Rotterdammers zijn opgepakt, liep ik ’s morgens om zes uur met m’n melkkar bij het station om melk te tanken. Ik verzon dat ik naar huis moest, omdat ze daar de melk nodig hadden voor jonge kinderen. Thuisgekomen ben ik direct onder de vloer van de zaak gekropen, waar al zes onderduikers zaten. Geregeld waren de Duitsers aan het zoeken. Een NSB’er die tegenover ons woonde, kwam ook vragen: “Waar is Piet?” Veertien dagen later is hij vermoord door het verzet.
Alle data van de bombardementen kan ik me nog herinneren. Zo was ik op 14 mei 1940 rond de middag aan het melkventen bij het Marconiplein, toen de eerste bommen op de chocoladefabriek van De Heer vielen. Ik vloog de schuilkelder in. Toen ik thuiskwam stond mijn vader klaar met de auto om te vluchten naar familie in Hazerswoude. Tijdens die tocht zijn we nog beschoten.
Ook in oktober 1940, ’s avonds om negen uur, vielen er ineens bommen. Een personeelslid van ons is toen op straat gedood.
Toch leefde ik niet de hele dag in angst. Wel ’s nachts als het luchtalarm afging. Maar ik ben ook weleens door een alarm heengeslapen. Dan werd ik wakker met glassplinters op m’n gezicht en deken, door de gesprongen ruiten.
Dankzij onze kruidenierswinkel heb ik geen honger geleden. Wel kwamen er geregeld kinderen bij ons eten. In 1948 trouwde ik met Lenie Hordijk. Toen in 1951 mijn vader, 52 jaar oud, overleed aan kanker, besloot de familie door te gaan met de zaak en kwam zwager Pieter Wesseling erbij. Begin jaren vijftig kwam de zelfbediening op. Samen met andere winkeliers hebben wij nog een zelfbedieningswinkel op de Goudse Singel opgericht. Die winkel is later van de hand gedaan. Mijn eigen zaak groeide later in 1969 uit tot supermarkt.
Ondanks mijn drukke bestaan probeerde ik ook in de kerk mijn steentje bij te dragen. Zo was ik diaken. Mensen bijstaan, eiste soms wel dertig uur in de week. Ik ben ook ouderling geweest en zat in allerlei besturen. Bijvoorbeeld dertig jaar in het bestuur van een christelijk bejaardenhuis en dertig jaar in het bestuur van de christelijke bond van melkhandelaren.
We kregen twee zoons en twee dochters en woonden boven de winkel. Ik stond er altijd op om ’s avonds gezamenlijk te eten. Dan kon ik de verhalen van de kinderen horen.
In 1975, ik was 52, voelde ik me niet lekker. Er werd een verdikte hartspier ontdekt. De arts gaf de raad te stoppen met het harde werken, dus werd het winkelpand sinds 1979 verhuurd. Een mooie, rustiger tijd brak aan, waarin Lenie en ik veel hebben gereisd.
Ik ben 61 jaar heel gelukkig getrouwd geweest. Zes jaar geleden is mijn vrouw overleden. Ook al is de sfeer hier in d’Amandelboom heel fijn, ik mis haar nog elke dag. Sinds een jaar woont mijn zus Betty hier ook. Elke middag spelen we met een groepje bewoners het spel Treintje Mexico, heel fanatiek.
Met de gezondheid gaat het de laatste tijd minder goed. Ik heb longkanker. Door de pijn gaat het liggen moeilijk en duren de nachten lang. Maar ik weet mijn leven veilig in Gods hand en verlang naar de ontmoeting met mijn Redder en Verlosser. Mijn toekomst is verzekerd.’ ?