‘Excuses zijn niet op zijn plaats’
Kaptein groeide op in Rotterdam. Hij zag er niet tegenop om naar Nederlands-Indië te gaan, zijn ouders wel. ‘Mijn moeder had donker haar, maar ze was sneeuwwit geworden tegen de tijd dat ik terugkwam.’
Kaptein kreeg bij aankomst al snel verantwoordelijke taken: ‘Ik was koud 19 jaar toen ik op een buitenpost van de binnenlanden van Java werd geplaatst.’ Hij had daar de leiding over tien Javanen, maar sprak hun taal aanvankelijk niet: ‘Op de heenreis kregen we tijdens de boottocht een boekje met tien bladzijden Maleis, maar wij dachten natuurlijk: dat zal wel loslopen. Het is goed gekomen. In Nederlandse ogen was ik nog een snotaap, maar in Indonesië hadden ze beslist ontzag voor me. Je wordt snel volwassen onder zulke omstandigheden.’
Overal in zijn huis herinneren houtsnijwerk en Javaanse afbeeldingen aan de tropische dienstperiode. In het kantoor is een compositie gemaakt van buitgemaakte wapens en zwart-witfoto’s. Kaptein staat erop: jeugdig, in uniform. Ernaast een landkaart van Indonesië. ‘Daarop hield mijn vader bij waar ik verbleef. Ter plekke beschikte ik zelf ook over een grote kaart van de omgeving. Als onderdeel van de inlichtingen- en veldveiligheidsdienst moesten we een gebied controleren dat zo groot was als de provincie Utrecht. Het groepje van tien Javanen noemde we sp’ers: spionnen. We stuurden hen de dorpen in om de boel te verkennen. Een van die mannen zette ik ’s nachts voor de deur van mijn hutje, maar echt veilig voelde het meestal niet.’
Kaptein is bijzonder positief over de relatie met de lokale bevolking: ‘We gingen vriendschappelijk met elkaar om en ik had goed contact met het plaatselijke dorpshoofd. De Javaan die ik als aanvoerder van de sp’ers had aangesteld, woonde destijds bijna naast me.
In 1989 ben ik teruggegaan, samen met mijn vrouw. We wilden hem opzoeken, maar hij bleek helaas overleden. Zijn broer kwam naar ons toen we bekenden zochten. “Tuan (meester, red.), ik weet het!”, zei hij. Hij leidde ons rond en bracht ons naar de vrouw van mijn hoofdman. Het was veertig jaar later, maar ze herkende en omhelsde me.’
overdreven
Onderbouwd met die ervaring, betuigt Kaptein dat er een verkeerd beeld is ontstaan van de militaire aanwezigheid in de voormalige kolonie. ‘In het algemeen zeg ik: het is overdreven. Ons streven was om chaos te voorkomen. Niet om daar de lakens uit te komen delen, helemaal niet. Om het ingrijpen goed te interpreteren, moet je ook kijken naar wat er in de 350 jaren daarvoor is gebeurd. En naar de bezetting door de Jappen.’
Kaptein heeft in de loop der jaren een flink aantal boeken en krantenknipsels verzameld over zijn militaire verleden. ‘Historie heeft me altijd geïnteresseerd. Indonesië is een hoofdstuk apart. De mensen die nu beweren dat we excuusbetalingen moeten doen, zijn er niet bij geweest. Ik ben fel tegenstander van dergelijke acties. Het is helemaal niet op zijn plaats.’
Maar was er dan geen sprake van geweld? ‘Er zijn excessen gepleegd aan beide kanten. Er werd door allerlei groepen gevochten: Islamitische clubs, Rampokkers, de voorloper van het Indonesisch leger … We hebben zesenhalfduizend man moeten incasseren en dat was niet omdat ze daar zo lief waren. Ik had een vriend die ‘niet terugkwam’: overvallen en vermoord. Dat geeft rancuneuze gevoelens en dan heb je zelfbeheersing nodig. Op Sumatra zijn de Nederlanders flink tekeergaan, maar dat is niet maatgevend. Ik zeg heel eerlijk: ik heb weleens een schop of draai om de oren uitgedeeld, maar er zijn geen oorlogsmisdaden gepleegd. Soms waren we met een groepje van twaalf man op de sawa’s en dan kwamen er vijftig of zestig Indonesiërs op ons afgestormd. Schreeuwend, de wapens in de hand. Zeer bedreigend. Ja, dan schiet je natuurlijk.’
Op de vraag hoe de tijd in Indonesië zijn leven heeft gevormd, komt Kaptein met een verrassend gunstige anekdote. ‘Bij een sollicitatiegesprek bleek aan de andere kant van de tafel een oud-korporaal te zitten. Toen hij ontdekte dat ik in Indië gediend heb, vroeg hij: “Kun je maandag beginnen?” Hij dacht natuurlijk: die heeft wat meegemaakt, is volwassen.’
vervolg op pagina 10: Steven Duyst