Direct naar artikelinhoud
Opinie

Democratie moet niet de bestuurders dienen

De democratie zal altijd omstreden zijn, met tegendraadse en grofgebekte volksvertegenwoordigers.

Democratie moet niet de bestuurders dienen
Beeld ANP

Het gaat niet de goede kant op met de vertegenwoordigende democratie als je de lawine van recente analyses mag geloven. Aangestoken door David Van Reybroucks doemscenario (Tegen Verkiezingen, 2013) is vooral in bestuurlijke kringen de overtuiging ontstaan dat de democratische instituties die we nu kennen, zowat op hun laatste benen lopen. Die bestuurders ergeren zich al jaren aan onkundige volksvertegenwoordigers, die met politieke spelletjes hun agenda frustreren en ze zijn zich kennelijk rot geschrokken van de asielzoekerscentra-onrust, het aanzwellende 'populisme' en de verharding van het debat (vooral ook op social media).

In plaats van naar zichzelf te kijken, zoeken invloedrijke adviescommissies, grotendeels bestaande uit hoogopgeleide bestuurders, de oorzaak in het disfunctioneren van volksvertegenwoordigingen. Zo ook het recente rapport Code Oranje dat de gemeenteraden op de schop wil nemen door er na loting leden aan toe te voegen, jaarlijks 3 keer burgertoppen te organiseren en gemeenteraadsleden te kunnen vervangen door 'deskundigen'.

Hiermee zingt dit advies in koor met de rapporten van de Raad voor het openbaar bestuur (15,9 uur, mei 2016) en dat van de commissie-Van de Donk (Op weg naar meervoudige democratie, juni 2016). Een waar bestuurdersoffensief dat inzet op abstracties als een deliberatiever en meervoudiger democratie of een maatschappelijker democratie waarin volksvertegenwoordigers minder kibbelen en meer samenwerken en waarin ook meer ruimte is voor vormen van doe-democratie (zoals G1000's).

In plaats van naar zichzelf te kijken zoeken invloedrijke adviescommissies de oorzaak in het disfunctioneren van volksvertegenwoordigingen

Wie door het woud van abstracties en slagzinnen heen kijkt en zich niet laat meeslepen in het apocalyptische democratie-is-doodjargon, ziet ten eerste dat de representatieve democratie er juist heel goed bij staat in Nederland. Beter dan twintig jaar geleden zelfs. Het geloof in de democratische instellingen is erg hoog, zo liet het SCP in 2015 nog zien (Van Rey-brouck haalt zijn bewijs voor het tegendeel vooral uit het buitenland).

Daar tegenover staat wel dat het vertrouwen in politici (volksvertegenwoordigers én bestuurders) minder is geworden - zelfs laag is. Dat is niet verwonderlijk: grote verwachtingen van democratie kunnen niet allemaal worden waargemaakt. Dat wordt politici nagedragen.

Een tweede waarneming is dat de euforie over G1000's - bijeenkomsten van uitgelote burgers die een bestuurlijke agenda maken - in de praktijk niet wordt waargemaakt. Uit onderzoek blijkt dat met de uitkomsten ervan heel weinig te doen is en dat er bij de uitvoering meestal een enorme hoogopgeleiden-bias insluipt (G1000; ervaringen met burgertoppen, 2016).

Wat, ten derde, ook vaststaat is dat er zich in Nederland een soort nieuw democratisch reveil afspeelt. Oude bestuurderspartijen verliezen hun achterban ten gunste van beweeglijke nieuwe politieke groepen (zowat de helft van de gemeenteraadszetels in Nederland wordt bezet door nieuwe 'lokale' groepen) en er lijkt een nieuwe zucht tot meeweten, meedenken en controleren van beleid en bestuur te ontstaan bij burgers. Dat heeft ongetwijfeld ook te maken met het internet en social media - burgers willen, nu het kan, directere invloedslijnen - bijvoorbeeld via een ander soort partijen of referenda. Daar hebben bestuurders veel last van.

Die laatsten springen mede daar-om gretig op die kar van democratiekritiek, maar ze draaien alle werkelijkheden om in eigen richting. Code Oranje en de commissie-Van de Donk pleiten in wezen voor vormen van bestuursdemocratie. Daarin vooral geen politieke 'spelletjes' meer. Volksvertegenwoordigers moeten, volgens die rapporten, constructiever zijn, meer samenwerken met het bestuur. Democratie, maar dan op de voorwaarden van bestuurders. Want alleen via de band van de bestuurders zouden de losgeraakte verbindingen tussen burgers en volksvertegenwoordigers kunnen worden hersteld. Het bestuur maakt zo zichzelf tot scharnierpunt van de democratie.

En natuurlijk zonder referendum, want dat lijkt, volgens de commissie-Van de Donk, 'meer op een projectiescherm van maatschappelijk ongenoegen dan dat het een wezenlijke bijdrage levert en prudente en gedragen besluitvorming'. Tja, gekker moet het natuurlijk niet worden. Wie het ergens niet mee eens is, niet meewerkt, die zit de 'prudente en gedragen besluitvorming' maar in de weg. In deze benadering wordt eigenlijk de essentie van politiek als belangen-articulatie en -strijd weggepoetst.

Vertegenwoordigende democratie is nooit bedoeld als instemmingsmachine voor een bestuur dat op rationele wijze 'uitrekent' welk beleid het algemeen belang het best dient. Natuurlijk zijn bestuurlijke stabiliteit en effectieve besluitvorming belangrijke waarden in een democratisch bestel, maar zeker niet de enige. Democratie, en zeker de vertegenwoordigende democratie, zullen altijd omstreden zijn, volksvertegenwoordigers grofgebekt, wars en tegendraads. Dat is essentieel onderdeel van wie en wat ze zijn: ze articuleren belangen, vertolken emoties en vliegen elkaar en bestuurders in de haren. Strijd. En dat gebeurt altijd in nieuwe vormen, steeds weer volgens een nieuwe stijl.

Dát is er vooral veranderd de laatste jaren: de stijl. En dat bestuurders daar veel last van hebben, is net zo goed uit te leggen als de triomf van die nieuwe representatieve democratie dan als het failliet van die instelling.

Alleen via de band van de bestuurders zouden burgers en volksvertegenwoordigers weer verbonden kunnen worden