Krom of niet, alles moet in het Nederlands
In de Nederlandse asielopvang verblijven momenteel 31.092 personen, van wie ruim 14.000 statushouders die wachten op huisvesting. Onder hen Mohannad El Jechi (39), zijn vrouw Layla (34) en hun twee kinderen Ziad (10) en Ibrahim (8). De familie is van Palestijnse origine en verbleef de laatste jaren afwisselend in Syrië en Saudi-Arabië. Ze zijn sinds september 2015 in Nederland. Begin juni kregen ze een verblijfsvergunning. Ze verblijven momenteel in azc Nijmegen.
Een klasgenootje van Ziad springt acht keer en zet dan acht stappen door het lokaal. Een sprong telt voor tien en een stap voor één. Dus welk getal wordt hier uitgebeeld? Achtentachtig, roept iemand. ‘Heel goed’, zegt docente Mieke Daamen. ‘Nederlands is soms een beetje een gekke taal. Want we zeggen tachtig en niet achtig. Dat zou eigenlijk logischer zijn.’
Schakelklas S4 van de Nijmeegse basisschool De Bloemberg heeft vanochtend rekenen, maar eigenlijk gaat de rekenles vooral over taal. Daamen schrijft het getal 38 op het bord. ‘Je schrijft eerst de 3 en dan de 8. Maar je zegt het andersom, dus acht-en-dertig. Daarin is Nederlands anders dan veel andere talen.’ In het Pools is het inderdaad andersom, weet leerlinge Wiktoria. ‘Maar Arabisch zelfde als Nederlands’, zegt Mohamed.
Buitenlandse kinderen die net zijn gearriveerd – van kinderen van arbeidsmigranten uit Roemenië of Frankrijk tot gevluchte kinderen uit Irak – gaan eerst naar een zogenoemde schakelklas om hun Nederlands bij te spijkeren. Gemiddeld duurt het tien maanden tot ze het niveau hebben bereikt waarmee ze kunnen instromen op een reguliere basisschool.
In theorie zou elk kind dat in Nederland aankomt binnen vijf dagen onderwijs moeten krijgen. De praktijk is vaak anders. De broertjes Ziad (10) en Ibrahim (8) El Jechi zagen de eerste vier maanden dat ze hier waren geen klaslokaal van binnen. Daarna gingen ze ruim drie maanden naar de geïmproviseerde school voor de kinderen van het Nijmeegse tentenkamp Heumensoord. Toen ze in de daaropvolgende maanden van het ene asielzoekerscentrum naar het andere werden verhuisd, kwam er van leren opnieuw weinig terecht.
Nu de familie El Jechi te horen heeft gekregen dat ze in Nijmegen een huis krijgt, zitten Ziad en Ibrahim voor het eerst sinds ze in Nederland aankwamen voor langere tijd op dezelfde school.
tranen
Tijdens het speelkwartier op ‘ontmoetingsschool’ De Bloemberg spelen kinderen uit alle uithoeken van de wereld verstoppertje en tikkertje en worden er in basaal Nederlands ruzietjes uitgevochten. ‘Juf, Mike doet Noor pijn maken’, zegt een Aziatisch jongetje dat zich als beschermer heeft opgeworpen van een klein Arabisch meisje in tranen. Even later moet Ziad zich bij de meester verantwoorden omdat hij een ander jochie een tik zou hebben gegeven. ‘Jij mag niet slaan’, zegt meester Thomas. ‘Maar hij pakt de bal en hij doet zo’, zegt Ziad, terwijl hij zijn hand in zijn gezicht duwt. ‘Het maakt niet uit wat hij doet’, zegt de meester. ‘Jij mag niet slaan en zeker geen kleinere jongen. Jij ben groot, dus jij moet slim zijn. Dus wat doe jij de volgende keer?’
‘Meester zeggen’, antwoordt Ziad braaf.
Na de pauze werkt hij geconcentreerd in zijn rekenschrift. Rekenen is Ziads favoriete schoolvak. ‘In Saudi-Arabië in groep 2 ik kon al keersommen maken’, vertelt hij. Hij kent alle tafels tot 10. Om dat te bewijzen zegt hij vlug: ‘Negen keer negen is eenentachtig.’
Als hij met een klasgenootje in het Arabisch roezemoest, grijpt docente Daamen in: ‘Mohamed, Ziad, we spreken hier wel Nederlands.’ Ze moet het deze ochtend vaker tegen kinderen zeggen. Want hoewel er ook leerlingen zijn uit Eritrea, Polen en Senegal, hebben de meeste kinderen van de huidige lichting een Arabische achtergrond en dan is de verleiding groot om de makkelijkste weg te kiezen.
Soms maakt Daamen gebruik van de verschillende talen in de klas. Omdat migranten het hele jaar door arriveren, komen en gaan er voortdurend kinderen. Eén meisje uit Ziads klas is pas drie weken op school en kijkt nog wat verbouwereerd om zich heen. Het helpt dan als andere kinderen de uitleg van de juf een beetje vertalen. ‘Maar in principe is de afspraak dat we in het lokaal Nederlands spreken’, zegt Daamen. ‘Dan voelen andere kinderen zich niet buitengesloten. Bovendien leren ze zo het snelst.’
Aan het eind van de les is er tijd voor een spel. Om de beurt krijgen de kinderen een heksenhoed opgezet waaraan Daamen een kaartje met een woord vastmaakt. De andere kinderen moeten dat woord in zo goed mogelijk Nederlands omschrijven aan hun klasgenoot, zodat die het kan raden. Ziad krijgt hij het woord ‘vingers’ opgespeld. Karim geeft een hint: ‘Het zit aan je handen.’ Ziad weet precies wat hij bedoelt, maar kan niet op het Nederlandse woord komen. ‘Ik weet juffrouw, maar ik vergeet.’ Bij Karim zelf gaat het beter. ‘Kun je hangen en heeft een touw en zit in de feest’, omschrijft Omar het kaartje op zijn muts. Karim veert uitgelaten op: ‘Ja, de slinger!’ ?
Ieder kind heeft rechten. Deze zijn vastgelegd in het Kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties dat in 1989 door de lidstaten is aangenomen. Hierin staat onder meer dat kinderen tot achttien jaar recht hebben op goede zorg, op eten en drinken en een huis, op onderwijs en op ‘spel en vrije tijd’. In het verdrag is een speciaal artikel gewijd aan vluchtelingenkinderen. Een kind dat asiel zoekt of erkend is als vluchteling, heeft recht op bijzondere bescherming en bijstand, ongeacht of hij of zij alleenstaand of bij zijn ouders is. De overheid moet proberen de ouders of andere familieleden van alleenstaande gevluchte kinderen op te sporen. Als vluchtelingenkinderen in Nederland aankomen, krijgen ze al snel te maken met het COA, dé verantwoordelijke in Nederland voor de opvang van asielzoekers. COA staat voor Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Het COA is een zelfstandig bestuursorgaan en valt onder de politieke verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. COA zorgt onder meer voor huisvesting en eten en drinken. Ook voert de organisatie overleg met de plaatselijke gemeentes over het onderwijs aan alle kinderen van vijf tot zeventien jaar. Zo snel mogelijk nadat ze een opvang hebben bereikt, en in ieder geval binnen drie maanden na aankomst, moeten de kinderen deelnemen aan het onderwijs.
Asielzoekerskinderen hebben net als Nederlandse kinderen recht op de toegang tot gezondheidszorg en jeugdzorg. In de praktijk is het echter lastig voor deze kwetsbare groep kinderen en hun ouders om de weg te vinden naar de zorg die zij nodig hebben. Dit komt mede door vele verhuizingen tussen verschillende opvanglocaties, zo laat de werkgroep ‘Kind in azc’ weten. Deze groep is een coalitie van Unicef Nederland, Defence for Children International, VluchtelingenWerk Nederland, Kerk in Actie en War Child. De coalitie wil de situatie van kinderen in asielzoekerscentra verbeteren. Uitgangspunt is het Kinderrechtenverdrag.
In Nederland zijn er verscheidene organisaties die vluchtelingenkinderen ondersteunen. Zo organiseert VluchtelingenWerk Nederland vakantieweken voor kinderen en heeft ze ‘Eigen-Wijs’ opgezet. Dit project helpt kinderen en jongeren in opvanglocaties hun zelfvertrouwen te vergroten en grip te krijgen op hun leven. Dat doen ze via muziekactiviteiten en het organiseren van spreekuren. Verder zorgt Stichting de Vrolijkheid voor wat plezier in het leven van kinderen en jongeren in asielzoekerscentra door middel van creatieve activiteiten.
De rechten die kinderen hebben, moeten bewaakt worden. Unicef heeft van de Verenigde Naties de opdracht gekregen om de naleving van het Kinderrechtenverdrag wereldwijd te bewaken. Volgens de organisatie waren er in 2015 bijna 50 miljoen kinderen op de vlucht. Dat zijn er twee keer zoveel als in 2005.