Direct naar artikelinhoud
Column

Gered van gewetenloze Kosovaarse cafébazen

Er was eigenlijk geen reden om naar Kosovo af te reizen, behalve dat ik daar familie heb wonen, een nichtje van mijn leeftijd, dat als kind al graag ronddraafde in de frisse buitenlucht terwijl ik thuis kniesde bij de kachel. Het verbaast mij dan ook niets dat zij inmiddels rechter is, in Pristina nog wel, en daar dapper ijvert voor een nette rechtsgang onder die heetgebakerde volkjes; een kogelwerend vest en een helm onder handbereik, want niet iederéén laat zich daar zonder slag of stoot in het cachot smijten.

Column Sylvia Witteman
Beeld epa

Ik voelde me meteen thuis in Pristina. Het licht valt er telkens uit, iedereen gooit zijn vuilnis op straat, de koeien lopen over de autoweg, als je je neus snuit, komt er roet uit en het nationale destillaat valt wat zwaar, zelfs op de geoefende maag; maar het eten is er lekker, de koffie als in Italië, het zonnetje schijnt en de mensen zijn er vriendelijk en mooi, zeker vergeleken met de norse, vlezige karpatenkoppen van de naburige Serviërs; kortom, de thuisblijvers kregen weer eens ongelijk.

'Er zijn hier ook beren', zei mijn nicht. 'Wil je ze zien?' en hup, daar gingen we al. Wie wil er nu géén beren zien? Die voetzolen alleen al, die veel te kleine, pluchen oortjes, die neus als een nat dropje ter bekroning van die goedmoedig grijnzende snuit; en dan nog die schrandere kinderziel in het lichaam van een gepensioneerde dokwerker.

De Kosovaarse beren in kwestie hebben mazzel. Ze zijn gered uit de krappe kooitjes van gewetenloze cafébazen, waar ze soms tientallen jaren gevangen hadden gezeten als klantentrekker. Voor de wijde berenwereld zijn ze te onhandig geworden. Nu wonen ze in een groot reservaat, vol berenspeelgoed, berenzwembadjes en sappige watermeloenen om smakkend in te bijten.
mailto:s.witteman@volkskrant.nl

'Er zijn hier ook beren', zei mijn nicht. 'Wil je ze zien?'

Ik hoorde een vreemd geluid, een pruttelend geronk. Daar zaten drie berenwelpen. Als baby's bij hun moeder weggehaald en afzonderlijk verkocht, wonen ze nu weer bij elkaar. Wat deden die beertjes? Ze hingen tegen elkaar aan, hielden elkaars koppen vast, met die dikke handjes, en zogen op elkaars oren. Dat gesabbel was een soort duimzuigen; beren hebben geen duim van betekenis, dus dan komt een broederlijk oor goed van pas. Het geronk was geen grommen, maar juist een genoeglijk spinnen, zoals bij katten. Af en toe floepten de bekjes los, dan namen ze weer eens een ander oor, van het andere broertje, terwijl het natgekwijlde oor droogde in de warme Kosovaarse zon. Ik stond erbij en ik keek ernaar. En maar spinnen, en maar sabbelen; die beertjes wisten van geen ophouden.

Nog nooit had ik zoiets liefs gezien. O, het was een wonder.

s.witteman@volkskrant.nl

En maar spinnen, en maar sabbelen; die beertjes wisten van geen ophouden