Natuur: Beekvissen
Het waterpeil in de Barneveldse beek wordt geregeld met volautomatische stuwen. Na veel regen gaat de stuwklep omlaag, zodat er meer water kan wegstromen. Als het droog is, gaat de stuwklep omhoog om het water vast te houden. Zo is de waterafvoer voor iedereen die langs de beek woont, prima geregeld. Want iedereen houdt zelfs bij hevige regenval droge voeten en in droge perioden hebben de boeren toch voldoende water bij de hand.
Maar stuwen zijn wel nadelig voor trekkende vissen. Veel dieren zijn gewend om stroomopwaarts te zwemmen en dan in de brongebieden geschikte paaigebieden te zoeken. Voor zulke vissen zijn stuwen enorme barrières, omdat ze de flinke hoogteverschillen bij de kleppen niet kunnen overbruggen.
Gelukkig heeft het waterschap in de Barneveldse beek intussen bij alle stuwen vistrappen gemaakt, met geleidelijk oplopende omleidingsroutes, zodat treklustige snoeken, bermpjes, modderkruipers en allerlei andere vissen de hoogteverschillen toch kunnen overbruggen. Wij gaan juist bij zo’n vistrap aan de slag. Sportvissers mogen daar niet vissen, maar voor een serieuze visseninventarisatie krijg je een speciale vergunning en dan mag je wel kijken wat er zoal langs zwemt.
Het heeft de afgelopen weken fors geregend, dus de beek voert veel water af en de stroming in de vistrap is vrij sterk. Rob Hemmelder loopt in zijn waadpak door de vistrap om verschillende plekken op te zoeken. Hij haalt zijn schepnet tussen de waterplanten door, hij vindt een wat diepere plek en een binnenbocht waar de stroming ietsje minder sterk is.
Het is opvallend dat de vissenkenner de meeste vissen vangt op plekken waar de stroming het meest wordt afgeremd. De eerste pogingen leverden slechts een piepklein voorntje en drie stekelbaarsjes op. De iets luwere plekken gaven een scorelijst met een paar bermpjes, een riviergrondel, een baars, een kleine modderkruiper en een vis waarvan we nu nog steeds niet zeker weten hoe hij heet. Want het is een rivierdonderpad die in de Barneveldse beek nog nooit eerder is gevangen of het is een marmergrondel die eigenlijk in het stroomgebied van de Donau thuishoort. Dit kan in de toekomst problemen opleveren.
De marmergrondel lijkt als twee druppels water op de rivierdonderpad. Beide vissoorten hebben een gemarmerde tekening met onregelmatige zwarte vlekken. De rivierdonderpad is in onze contreien eigenlijk een riviersoort. Als hij toch in beken leeft, heeft hij een overduidelijke voorkeur voor schoon, stromend water in combinatie met een harde, stenige bodem.
De marmergrondel is in onze contreien eigenlijk een vreemd buitenbeentje. Deze vis kan zowel in zoet als in zout water leven. Hij komt van oorsprong uit de Kaspische Zee, de Zwarte Zee en het stroomgebied van de Donau. Maar via het 171 kilometer lange Main-Donaukanaal dat in 1992 is opengesteld, kan de marmergrondel nu ook het gehele stroomgebied van de Rijn veroveren. In 2002 dook de vis voor het eerst in Nederland op. Intussen kun je de marmergrondel aantreffen in vrijwel al onze rivieren, kanalen, poldersloten en beken. Hij eet allerlei ongewervelde dieren en zoöplankton. In feite is hij een geduchte voedselconcurrent van onze inheemse rivierdonderpad en het bermpje.
Het bermpje is een typische beekvis. Deze soort heeft een duidelijke voorkeur voor stromend water in combinatie met een stenige of zandige bodem. Het bermpje eet vooral bodembewonende muggenlarven. Verder lust hij waterpissebedden, vlokreeftjes, watervlooien, slakken en wormen, die vooral op de tast worden gevonden. Het bermpje is vooral actief in de schemering en ’s nachts. Overdag verbergt deze vis zich onder stenen of tussen waterplanten.
De kleine modderkruiper lijkt wel wat op het bermpje. Beide soorten hebben zes bekdraden boordevol tastzintuigen, vier bekdraden zitten op de bovenlip en twee in de hoeken van de bek. De bek zit aan de onderzijde van het lichaam, zoals bij alle typische bodemfoerageerders.
De kleine modderkruiper zoekt vooral Tubifex-wormen, muggenlarven en andere kleine insecten. Maar hij lust ook microscopisch kleine algen die hij uit de modder kan filteren. De naam modderkruiper geeft aan dat hij ook prima uit de voeten kan in sloten en beken met een dikke laag modder op de bodem. Hij leeft wel in beken, maar dan vooral in de brede, langzaam stromende watergangen, minder in de kleine, snelstromende beken.
De driedoornige stekelbaars is te herkennen aan de drie stekels op de rug, twee grote en een kleintje vlak voor de rugvin. Maar deze vis heeft ook nog drie stekels aan de buikzijde, twee grote in het midden en een kleintje bij de anaalvin. Dankzij al deze stekels is een stekelbaars een minder aantrekkelijke prooi voor grotere vissen, want hij zet ze allemaal uit zodra hij wordt aangevallen.
De driedoornige stekelbaars is een oogjager. De jonge exemplaren eten vooral watervlooien. De oudere pakken allerlei ongewervelde waterbeestjes, kuit, vislarven en kikkervisjes. Ze lusten eigenlijk alles wat in hun bekopening past.
Bijzonder aan de stekelbaars is dat hij zowel in zout als in zoet water kan leven. Sommige populaties blijven altijd in zout water, terwijl andere populaties hun hele leven in zoet water bivakkeren. Weer andere populaties trekken elk jaar van zoet naar zout en omgekeerd. Zij overwinteren in zee, in maart trekken ze naar zoet water waar ze zich voortplanten. In de maand juli begint alweer de terugtocht van driedoornige stekelbaarsjes naar zout water.
De blankvoorn is een vis die in stilstaand en in stromend water uit de voeten kan. Deze vis jaagt in groepen. Hij verblijft in scholen die vooral fourageren in de buurt van riet, biezen of andere waterplanten. De jonge blankvoorns eten watervlooien. De oudere exemplaren eten vooral slakken en driehoeksmosselen. Ze hebben keeltanden, waarmee ze schelpen en slakkenhuisjes kunnen kraken. Je kunt een blankvoorn herkennen aan zijn oog, want hij heeft een oranjerode vlek bovenin het oog.