Direct naar artikelinhoud
Samenleving

Enige kinderen, bange ouders

Vals onveiligheidsgevoel

Vrouwen, zo blijkt weer, worden alsmaar later moeder. Gezinnen blijven logischerwijs kleiner. En de samenleving? Die wordt vanzelf banger, want als je maar een of twee kinderen hebt, vermijd je liever risico's.

Maakt het wat uit of je opgroeit als enig kind of juist in een kroostrijk gezin? De vraag is pertinent nu nieuwe cijfers van Kind & Gezin bevestigen dat vrouwen steeds later moeder worden. Gemiddeld krijgen moeders hun eerste kind op 28,2 jaar. Dat is al anderhalf jaar later dan in 2001 - statistisch is dat een reuzensprong in korte tijd.

Een uitgestelde kinderwens betekent dat gezinnen kleiner worden. Van alle kinderen leeft 21 procent als enig kind in een Vlaams gezin. Ook daar gaat de evolutie snel: in 2000 was dat nog 15 procent. Kijk je enkel naar de oudere kinderen (de groep dus die wellicht enig kind zal blijven) dan gaat het gemiddelde van 10,2 procent in 1998 naar 15 procent in 2014.

Van uitzondering in de gemeenschap wordt het enig kind zoetjesaan de nieuwe familiale norm. Het beleid stelt er zich alvast op in. Van de hervormde kinderbijslag zullen vooral de kleinere gezinnen met een of twee kinderen kunnen profiteren, samen goed voor 69 procent van het totaal. Zelfs het einde van de ruimtelijke verrommeling wordt plots politiek haalbaar, nu het electoraat van middenklassengezinnen ook niet zo veel woonruimte meer nodig heeft.

Iedereen cowboy

"Enig kind zijn is een ziekte", stelde de Amerikaanse psycholoog Stanley Hall een eeuw geleden nog. Dat zal je pedadogen niet meer horen zeggen, maar de vooroordelen blijven taai. Enige kinderen zouden sociaal onaangepast zijn, geïsoleerd opgroeien, en dominante, verwende nesten zijn.

Dit is wat de persoonlijke ervaring me geleerd heeft: dat valt wel mee. Als je het geluk hebt om groot te worden in een rustig en relatief welvarend gezin, blijft de emotionele schade van het gebrek aan broers of zussen uiterst beperkt. Pas in de puberteit ben ik een gesprekspartner van dezelfde leeftijd in huis gaan missen. Vrienden waren altijd welkom en het materieel bederf werd behoorlijk in de perken gehouden.

Karakterieel is het nog wel zo dat een enig kind eerder compromisbereid en consensueel gericht is, juist omdat hij nooit geleerd heeft tegen broertjes of zusjes te knokken voor zijn part. Als kind probeerde ik kameraadjes er altijd van te overtuigen om allemaal samen als cowboy ten strijde te trekken tegen een imaginaire indianenvijand. Liever dat dan de groep in twee te verdelen en echt te moeten vechten.

Je kunt dat een positieve eigenschap noemen. Maar of dat effect van doorslaggevend belang is in de persoonlijkheidsvorming, is weer wat anders.

Dat is ook wat de wetenschap vandaag zegt. "In de internationale wetenschappelijke literatuur is er tegenwoordig een vrij grote consensus: het maakt amper wat uit of je enig kind bent of niet, en of je eerstgeborene bent of niet", weet Frederik Anseel, hoogleraar psychologie aan de Universiteit Gent.

'De impact van ouders op de opvoeding van een kind is beperkter dan algemeen aangenomen wordt'
Frederik Anseel, hoogleraar psychologie

De verklaring is nogal ontnuchterend voor ouders. Professor Anseel: "De impact van ouders op de opvoeding van een kind is beperkter dan algemeen aangenomen wordt - en zeker beperkter dan door de ouders zelf aangenomen wordt. Elk kind creëert zijn eigen unieke omgeving waarin het opgroeit. De rol van de omgeving in brede zin is daarbij cruciaal met peers zoals vriendjes of klasgenootjes."

Dat hoeft ouders niet per se te deprimeren. "Je zou het ook kunnen omdraaien", besluit Anseel. "Als hun impact relatief beperkt is, hoeven ouders hun hoofd ook niet vol schuldgevoelens te laden over de opvoeding van hun kinderen."

Kleefouders

Want dat gebeurt nu wel. Je bent zelfs geneigd eraan toe te voegen: meer dan ooit. Vele ouders gaan overbezorgd en overbeschermend om met hun kinderen. Dat relatief nieuwe fenomeen kreeg al verschillende namen. Helikopterouders. Kleefouders. Velcro-ouders. Al een geluk dat het effect van die opvoedkundige bedilzucht op de kinderen dus nog wel schijnt mee te vallen.

Van die groeiende controledwang vanwege ouders loopt een rechtstreekse lijn naar de veranderende gezinssamenstelling. In kleinere gezinnen blijft de ouderlijke aandacht vanzelf geconcentreerd op minder kinderen. Met die kinderen mag het dan absoluut niet fout gaan.

In de traditionele, kroostrijkere gezinnen van weleer werd meer rekening gehouden met het noodlot. Dat moest ook wel in een tijdperk waarin kindersterfte nog een reëel risico vormde. Juist om zich tegen onvermoede risico's te verzekeren, dienden gezinnen groot genoeg te zijn. Dan mocht er al eens iets verkeerd gaan. Natuurlijk voelden ouders ook toen diepe pijn als er iets niet goed afliep. Maar als er nog vijf of meer broers of zussen overblijven, dan blijft het effect op welzijn en welvaart nog redelijk beperkt.

Hetzelfde fenomeen zie je in ontwikkelingsgebieden. Juist waar honger en armoede het felst toeslaat, en waar het aannemelijk zou zijn dat ouders liever geen kinderen willen grootbrengen, blijven grote gezinnen de norm. Dat is een familiaal-economische kwestie van overleven: de vele handen moeten het labeur van de ouders verlichten en de, nu ja, welvaart helpen verzekeren.

Vanuit het standpunt van omgang met de beperkte grondstoffen en ruimte op de planeet is de evolutie naar kleinere gezinnen geen slechte zaak. Evolutionair is het evenwel niet de ontwikkeling die je zou verwachten. Waar groter welzijn is, is meer plek voor nakomelingen; waar het lastig overleven is, wordt het kroost ingeperkt. Zo gaat het in het dierenrijk: in een dor klimaat zullen dieren vaker kleinere nesten maken met minder jongen. De mens doet het net andersom.

De verklaring ligt voor de hand: de emancipatie van de westerse vrouw, met name op de arbeidsmarkt. Een groot gezin valt maar moeilijk te verzoenen met de agenda van tweeverdieners, of van een alleenstaande werkende moeder (of vader). De tijd schiet er bij in. Niet toevallig zijn migrantengezinnen, waar de moeder vaker thuisblijft, gemiddeld wel nog talrijker. Maar ook daar zal, met de onvermijdelijk toenemende integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt, dat verschil uitvlakken.

Risico-aversie

Minder kinderen leidt tot bangere ouders. Risico-aversie en angst in de samenleving beginnen bij de kleinere gezinnen. In het casino van het leven zetten ouders al hun fiches op één of twee kinderen. Om het gevaar in te dijken dat dat fout afloopt, moet elk extern risico vermeden worden.

Zo ontspringt, op het microniveau van het gezin, een cultuur van angst. Het volstaat om bijvoorbeeld de nauwgezette veiligheidsvoorschrijften na te lezen in inspectieverslagen van Kind & Gezin over kinderdagverblijven om te beseffen hoe ver die risico-ontwijking gaat. Elk stopcontact is een bron van gevaar. Die angst voor onbekend gevaar zet zich door in de gehele opvoedingslijn, tot en met het op kot gaan, in cleane, van brandveiligheids- en andere attesten voorziene studentenkamers.

De cultuur van angst en risico-aversie in Europa wordt vaak verbonden met de vergrijzende bevolking die de snelle omwenteling in een geglobaliseerde wereld niet kan of wil bijbenen. De doorslaggevende stem van vooral oudere Britten voor de brexit, bevestigt die indruk van culturele angst door vergrijzing.

Toch lijkt die analyse te eenzijdig. Angstgevoelens leven evengoed bij jongere ouders, die vrezen voor de toekomst van hun kinderen. Het is een morele claim waar alleszins zowel rechts ('Werk langer! Doe het voor de welvaart van uw kinderen') als links ('Red de planeet! Doe het voor de gezondheid van uw kinderen') politieke munt pogen uit te slaan.

Maken bange gezinnen een samenleving angstig, of maakt een angstige samenleving particuliere gezinnen bang? Pedagoog Hans Van Crombrugge van het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen van hogeschoolgroep Odisee, ziet angst alleszins de gezinnen binnensluipen: "Ouders hebben natuurlijk altijd al controle willen uitoefenen op hun kinderen. Vroeger gebeurde dat meer met autoriteitsargumenten, maar toen moest de aandacht ook meestal verdeeld worden over meer kinderen. Vandaag wordt gezinsuitbreiding preciezer gepland. Alles moet kloppen. Dat merk je ook in de opvoeding: alles moet onder controle blijven."

Dat is vaak nog meer zo bij moeders of koppels die een beroep hebben moeten doen op kunstmatige bevruchtingstechnieken. Van Crombrugge: "Dat kost vaak zo veel mentale en fysieke moeite dat zo'n kind vervolgens in een erg gecontroleerde omgeving terechtkomt. Want dit mag nu niet meer fout gaan."

Vals onveiligheidsgevoel

Angst is de andere kant van die controlemedaille. "Technologie heeft ouders veel meer controlemogelijkheden geschonken", weet Van Crombrugge. "De meeste tieners lopen vandaag met een gsm rond. Niet omdat ze verwend zijn, maar omdat hun ouders zo willen kunnen controleren waar ze uithangen. Onderzoek leert dat ouders erg geïnteresseerd zijn in apps, waarmee ze de locatie van hun kinderen kunnen checken. Het zijn de tieners zelf die beseffen dat ze zo in hun privancy beknot worden."

'De meeste tieners lopen met een gsm rond. Omdat hun ouders zo willen kunnen controleren waar ze uithangen'
Hans Van Crombrugge, pedagoog

Die controledwang geeft een vals gevoel van veiligheid. Of ook: van onveiligheid. "Zodra een telefoontje niet meteen beantwoord wordt, schieten ouders in paniek", zegt Van Crombrugge. "Je belt om gerust gesteld te zijn, maar in werkelijkheid maakt het je gek van angst. Ouders vergeten dat tot voor kort die mogelijkheid niet eens bestond. Kinderen stapten 's ochtends op hun fiets om met vriendjes rond te hangen en 's middags dwarrelden ze weer binnen als het eten op tafel stond. Ouders zouden zich toch wat meer mogen herinneren hoe het er in hun eigen tijd aan toeging.

Vals onveiligheidsgevoel

Toen, in onze 'eigen tijd', maakten wij, enig kind of niet, met versleten wastobbes een kamp in een boom aan de overkant van onze straat. Vandaag is boomklimmen onder meer in het naburige Sint-Niklaas verboden. Te gevaarlijk. 

Die bomenrij staat er trouwens toch niet meer. Vervangen door een verkaveling.