Direct naar artikelinhoud
John John & Missy

Wat stilaan bij je zoon in zijn kinderhoofd binnendringt, is dat hij ook maar een mens is

Avonturen van een vader en zijn kroost

Bart Eeckhout is commentator bij De Morgen en papa van John John (6) en Missy (3).

Met enige moeite klemt je zoon de drieënhalve speelkaart in zijn zesjarige vuist. Hij heeft een hoge zwarte hoed op waarin een vierde kaart verstopt zit. Jullie zitten op de bank naar hem te kijken, maar jullie hebben dit allemaal niet gezien. Dit is zijn goochelshow en dus zien jullie alleen datgene wat hij zegt dat jullie mogen zien.

Applaus! De truc is gelukt, of toch min of meer. Het komt er alleszins op neer dat hij op het eind de kaart uit de hoed mag halen.

Wacht, zeg je, papa kent ook een truc. Je doet iets ingewikkelds met een pak kaarten en na wat geharrewar achter de rug slaag je er zowaar in de juiste kaart uit het pak te, welja, toveren. Applaus! Maar niet van John John. Verbijsterd gaat zijn blik van de kaart naar je gezicht. In zijn magische realiteit is er nog veel ruimte voor een schemerzone waar bedrieglijk goochelen raakt aan echt toveren. Is zijn vader een tovenaar?

Wanneer je de truc nog eens herhaalt, gooit hij woedend het pak kaarten doorheen de huiskamer. Een nieuwe jou bij hem nog onbekende emotie, steekt de lelijke kop op. Je zoon is jaloers. Je probeert hem te sussen, doorbreekt zijn wil om te geloven in magie door de truc uit te leggen, maar hij wil er niet van weten. Je zoon is jaloers op zijn vader, de tovenaar.

Na de woede volgt de huilbui. Hij kan niets, schreeuwt hij. Niets lukt bij hem, niemand ziet hem graag. Ergst van al: "Zelfs papa kan beter toveren dan ik." Je slikt even bij het woordje 'zelfs', maar dit is niet het moment om over je eigen vertrouwenscrisis te beginnen.

Het is, zo blijkt de daaropvolgende dagen, geen alleenstaande uitbarsting. Plotse twijfels over zijn eigen nochtans niet beschamende capaciteiten bij het rekenen, het lezen, het insecten vangen en het zich door mama en papa laten knuffelen, vervloeien in aanvallen van afgunst, dat groenogige monster. Want krijgt Missy niet meer knuffels? Waarom is zijn vriendje altijd de rekenkampioen? En waarom laat papa hem altijd juist die moeilijke woorden lezen die hij nog niet kan lezen? Het zijn vragen waarop het rationele en niet-alarmerende antwoord niet volstaat.

Wat stilaan bij je zoon in zijn kinderhoofd binnendringt, is dat hij ook maar een mens is. Hij is niet geboren op de planeet Krypton en hij is blijkbaar evenmin de snelste loper, snelste zwemmer en snelste fietser ter wereld. Dat besef doet pijn. Dat hij altijd wint van papa betekent niet langer dat hij de beste is, wel dat papa nog zwakker is - wat, qua fysieke talenten, niet eens zo heel ver naast de waarheid zit.

Een lastige evenwichtsoefening dringt zich nu op. Het is goed dat hij leert leven met nederlagen, maar het is nu ook weer niet de bedoeling dat hij gaat denken dat hij alleen nog geschikt is om in een kuil in de grond te kruipen.

Het is tijd om buiten te gaan kegelen. Je zoon heeft alle potten omver gekegeld. Nu is het jouw beurt. Bij je derde poging staat nog één blikken pot overeind. Raken of missen? Je bolt de bal keihard en keiver naast. Hij juicht. "Ben ik de beste, papa?"

"Ja, jongen", zeg je. "Jij bent mijn beste zoon."

Na de woede volgt de huilbui. Hij kan niets, schreeuwt hij. Ergst van al: 'Zelfs papa kan beter toveren dan ik'