Refojongeren mijden ouders op sociale media
Gouda
Die verschuiving van openbare naar meer besloten sociale media blijkt uit een zaterdag verschenen rapport van het lectoraat ‘Nieuwe media in vorming en onderwijs’ van de reformatorische Driestar hogeschool in Gouda. Het lectoraat deed in 2013 onderzoek naar de manier waarop christelijke scholieren omgaan met sociale media, en herhaalde dat drie jaar later. Uit de cijfers blijkt dat de middelen waarmee jongeren communiceren tussen 2013 en 2016 flink zijn veranderd.
Zo zitten jongeren nog nauwelijks op Twitter, terwijl drie jaar geleden een op de vijf jongeren nog vrijwel dagelijks twitterde. Ook Facebook is minder in trek, vooral onder twaalf- en dertienjarigen. In 2013 zat twee derde van de jongeren vrijwel dagelijks op Facebook, nu is dat iets meer dan vier op de tien. ‘Jongeren zoeken plekken waar ze met leeftijdgenoten samen kunnen zijn, maar liever niet met ouders die hen in de gaten houden’, zegt Steef de Bruijn, lector Nieuwe media aan de Driestar hogeschool. ‘Hoe meer ouders op Facebook gaan, hoe minder de populariteit daarvan onder jongeren.’
fietsenhok
In plaats daarvan kiezen jongeren liever voor sociale media die buiten het zicht van ouders en leerkrachten liggen. WhatsApp, waarbij je berichtjes en foto’s kunt sturen naar individuen of groepen, is verreweg het populairst. Ook Snapchat (waar verstuurde foto’s en berichten maar kort zichtbaar zijn), en Instagram (voor het uitwisselen van foto’s en video’s), winnen snel aan populariteit. Vooral jongeren tussen de veertien en zestien jaar zeggen Snapchat vrijwel dagelijks te gebruiken. Bij Instagram zijn dat met name veertien- en vijftienjarigen.
Lector Steef de Bruijn vergelijkt die beweging naar meer besloten communicatiekanalen met het fietsenhok waar jongeren elkaar vroeger opzochten: bij elkaar, maar buiten het zicht van ouders. Hij zou dat geen ‘vluchtgedrag’ willen noemen. ‘Jongeren hebben behoefte aan een eigen plekje. Dat is goed, tot er erge dingen gebeuren.’ In die zin is er ook reden voor bezorgdheid, zegt De Bruijn. Jongeren kunnen in contact komen met mensen met slechte bedoelingen, zonder dat iemand daar verder van weet. Dat geeft ouders en opvoeders extra verantwoordelijkheid, vindt de lector. ‘Het betekent dat je moet zorgen voor een open relatie met je kind. Zodat ze uit zichzelf dingen met jou als ouder bespreken, of je aanvoelt als er iets niet in de haak is.’
Met alleen regels stellen over het gebruik van sociale media komen ouders er niet. ‘Regels zijn zeker belangrijk, maar het gaat er ook om dat jongeren weten hoe je tot die regels komt en om onderling gesprek over de waarden die daaronder liggen. Dat is niet makkelijk, maar wel belangrijk.’
Het onderzoek werd in 2013 en 2015/16 uitgevoerd onder zo’n drieduizend jongeren tussen 12 en 21 jaar van overwegend reformatorische scholen. Op 25 mei houdt het lectoraat in Gouda een symposium, waar meer resultaten uit de enquête aan bod komen. <
Het smartphonebezit onder refojongeren tussen de 12 en 21 jaar is de afgelopen drie jaar verder toegenomen. In 2013 had 71 procent van de jongeren een smartphone, nu ligt dat rond de 84 procent. Van de twaalfjarigen heeft twee derde een telefoon, van de zestienjarigen heeft negen op de tien er een. Opvallend is dat de tijd die jongeren op een gemiddelde schooldag gebruikmaken van een beeldscherm (computer/laptop en smartphone) niet is toegenomen. In 2013 zei 43 procent van de jongeren meer dan drie uur per dag kwijt te zijn aan beeldschermen, dat percentage is gedaald tot 38 procent.