Direct naar artikelinhoud
‘Zo, meisje, ben je weer terug?’ zei mijn vader tegen mijn moeder
Maarten Moll

‘Zo, meisje, ben je weer terug?’ zei mijn vader tegen mijn moeder

M. was terug uit het ziekenhuis. Ze was blijven wachten tot mijn moeder werd opgehaald voor haar operatie (laserbehandeling) aan haar urinebuis.

“Ze was toch wel blij dat ik haar gebracht had,” zei ze. “En dat er iemand bij haar was gebleven tot ze haar kwamen halen. Ik heb je moedertje in haar blootje en met haar gebit uit gezien. Heel lief. Ze heeft jouw huid.”

Mijn vader lag boven te slapen.

Ik vertelde M. dat hij het niet erg zou vinden als hij niet meer wakker zou worden. Maar ook dat hij zo lekker had gegeten.

“Ja, je appte een foto. Heb ik aan je moeder later zien. Ze was heel blij toen ze zag dat hij zo lekker zat te eten.”

“Hij heeft alles opgegeten, een lekkerbekje met remouladesaus uit een apart bakje, aardappeltjes en groenten.”

“Ja, zo ben jij ook opgevoed,” zei M.

Ik vertelde ook over de mevrouw van de tafeltje-dekje-achtige instelling, die de warmhouddoos met eten was komen brengen. Dat ze mij had gezien en direct was doorgelopen naar de kamer om te zien of hij daar wel aan tafel zat.

Die zat daar niet. De mevrouw had me aangekeken met een licht bezorgde blik. Alsof ik een bloedend mes in mijn handen had of zo.

“Mijn vader zit op het toilet,” zei ik. En net op dat moment trok mijn vader door. De mevrouw had gewacht tot ze ook daadwerkelijk mijn vader uit de wc zag komen.

“Heel goed,” zei M. “En goed dat je niet net de televisie in je armen had.”

Toen mijn vader na zijn slaapje alweer een tijd in zijn stoel een kruidwoordraadsel aan het maken was, het dikke boek 1.000.000 puzzelwoorden binnen handbereik, werden we gebeld dat we mijn moeder uit de uitrustkamer van het ziekenhuis konden ophalen.

Een halfuurtje later waren we weer terug.

Mijn moeder schuifelde de kamer binnen en gaf mijn vader drie zoenen op het voorhoofd.

“Zo, meisje, ben je weer terug?” zei mijn vader. Hij keek blij.

“Het was zo gepiept,” zei mijn moeder.

“Er moet wel iemand hier blijven vannacht,” zei M. “Dat vertelde de zuster. Hadden ze je dat niet van tevoren verteld?”

“Dat weet ik niet meer, hoor,” zei mijn moeder, en ze maakte en afwerende beweging met haar hand.

We praatten wat over hoe het was geweest in het ziekenhuis. Tegen etenstijd – mijn moeder had eerder op de dag al voorbereidingen getroffen en hoefde alleen maar iets in de oven te schuiven – zei ze:

“Jullie kunnen wel gaan, hoor, ik voel me prima. En anders zitten jullie hier maar.”

“Je zegt dat je net op de wc nog bloed plaste!” zei ik.

“Ja, maar dat is restbloed van de operatie,” sputterde mijn moeder tegen.

Ik onderdrukte een woedeaanval, en zei dat daar geen sprake van kon zijn.

“Nou,” zei mijn moeder, “boven staat geloof ik nog een eenpersoonsmatrasje.”

Ik keek M. aan, die verkondigde ook te willen blijven.

(We hebben het overleefd en kunnen nu echt alles aan.)

“Ik zou wel een borrel lusten,” zei mijn lieve moedertje. “Maar dat mag nu nog niet.”

Mijn vader zat alweer over zijn puzzelboekje gebogen.

We stonden op om op zoek te gaan naar een supermarkt, want mijn moeder had er geen rekening mee gehouden dat we ook nog zouden blijven eten.

“Wat is een ander woord voor shoarmabroodje?” vroeg mijn vader nog snel.

“Noga!” riep mijn moeder ons na. “Willen jullie noga voor me meenemen?”

Maarten Moll schrijft over dagelijkse beslommeringen in de stad. Lees al zijn columns terug in het archief.

Reageren? m.moll@parool.nl.