Direct naar artikelinhoud
‘Gewoon laten liggen en dood laten gaan,’ zei mijn moeder
Maarten Moll

‘Gewoon laten liggen en dood laten gaan,’ zei mijn moeder

Mijn moeder moest naar het ziekenhuis.

Dagopname. Urologische ingreep.

Ik belde haar. Nee, we hoefden haar niet weg te brengen en op te halen.

“Ik ga wel met de zoef.”

(Zoov is het regionale vervoersysteem in de Achterhoek dat mensen die niet van het ov gebruik kunnen maken van deur tot deur vervoert. Mijn moeder heeft twee moeilijke knieën, mijn broze vadertje kan niet zoveel meer.)

“En terug neem ik wel een taxi.”

“Dat is natuurlijk onzin,” zei ik. “Wij brengen en halen je.”

“Nee, dat hoeft echt niet. Dan moet je helemaal hiernaartoe komen. En het wordt lekker weer.”

Ik ergerde me weer groen en geel en liep geagiteerd heen en weer door de kamer.

“Maar het zou wel fijn zijn als er iemand bij je vader blijft, want ik wil hem niet zo lang alleen laten. En hij moet ook eten tussen de middag. De vorige keer ging dat helemaal fout.”

Ik herinnerde me de keer met de drooggekookte en gloeiend hete fluitketel.

“Welke vorige keer?”

“O, dat was niets hoor, dat is wel weer goed gekomen. Niets om je zorgen over te maken.”

Ik bonkte een paar keer zacht met mijn hoofd tegen de deurpost. Ik wist wat ze zou zeggen als ik zou vragen waarom ik daar niets vanaf wist. “Jij hebt je eigen leven daar en ik wilde je niet lastigvallen.”

“We komen vrijdag,” zei ik ferm.

“Fijn. Hoe laat, want dan is de koffie klaar als jullie er zijn.”

Diep in de ochtend parkeerden we de auto voor hun huis.

Mijn moeder kwam net de keuken in geschuifeld toen we de achterdeur openden. Ze had haar schort nog voor.

“Ah, daar zijn jullie!”

Ik hoorde het koffiezetapparaat gorgelen.

We hadden een fles perensap uit het Vechtdal en een mandje perziken meegenomen.

“Lekker! Maar ik ben niet ziek hoor,” zei mijn moeder, en ze lachte er vrolijk bij.

We gingen in de huiskamer zitten.

We moesten een beetje schreeuwen, want mijn vader is wat dovig.

“Ik heb eten voor hem besteld. Straks komt iemand dat brengen,” zei mijn moeder. “Ze komen achterom. Wil je de bakjes uit de doos halen en de doos meteen weer meegeven? Hoeven ze er niet nog een keer voor terug te komen.”

We spraken af dat ik bij mijn vader zou blijven en dat M. mijn moeder naar het ziekenhuis zou brengen en zou wachten tot ze zou worden opgehaald voor de operatie.

Mijn moeder, kijkend naar mijn vader: “Hij gaat straks een paar uur slapen. Maar als hij niet wakker wordt: niet 112 bellen.”

Ik verslikte me in een slok koffie. M. was verbijsterd.

“Wat zeg je nou?” zei ik.

Het leek alsof mijn vader niet had gehoord wat mijn moeder zei. Hij nam met een tevreden gezicht een hap van zijn koekje.

“Gewoon laten liggen en dood laten gaan,” zei mijn moeder.

Ze dragen beiden een niet-reanimerenpenning, maar deze nuchtere kijk op de zaken overviel me toch.

“Maar...”

“Zo hebben we dat afgesproken, je vader en ik. Dat moet je beloven. Niet 112 bellen.”

Ik beloofde het.

Ze keek naar M. “Zullen we gaan?”

We liepen met z’n allen naar de achterdeur.

Mijn vader zoende mijn moeder.

“Wel weer terugkomen hè?” zei hij.

(Wordt vervolgd)

Maarten Moll schrijft over dagelijkse beslommeringen in de stad. Lees al zijn columns terug in het archief.

Reageren? m.moll@parool.nl.