Direct naar artikelinhoud
Interview

Karwan Fatah-Black ziet het debat over slavernij en nationale identiteit kantelen: ‘Er verandert nu heel veel, heel snel’

Historicus Karwan Fatah-Black ziet nationalisme als een enorm krachtig en gevaarlijk instrument: ‘Tegelijkertijd geloof ik dat je maar beter een inclusief nationaal verhaal kunt hebben, waarin iedereen zich kan herkennen.’

en
Karwan Fatah-Black: ‘Eindelijk poetst Nederland de koloniale waas van zijn bril’.Beeld Ernst Coppejans

Neem nou die ongemakkelijke discussie over de Gouden Koets, en de vraag of de koning er eigenlijk ooit nog in kan rijden. De Leidse historicus Karwan Fatah-Black (41) gaat er even goed voor zitten. Heerlijk, vindt hij zo’n maatschappelijk debat. Niet dat hij zelf iets heeft met het omstreden rijtuig waarop zwarte inwoners van Nederlandse koloniën onderdanig knielen. Nee, het rijtuig met het ‘gênante’ zijpaneel kan hem gestolen worden.

Maar het ongemak. Het gedoe eromheen. De spagaat waarin de koning zit. En dan het uiteindelijke besluit om er nog geen besluit over te nemen, terwijl het rijtuig na vijf jaar restauratie net helemaal klaar was om weer de weg op te gaan. ‘Echt heerlijk om dat proces te zien. Daar kan ik nou van genieten’, zegt hij met pretogen.

De afgelopen jaren groeide Karwan Fatah-Black (41) uit tot een van de bekendste gezichten van een nieuwe generatie duiders van het Nederlandse slavernijverleden. In 2020 was hij lid van de commissie die de Canon van de Nederlandse geschiedenis herijkte en die voor het eerst de Surinaamse verzetsschrijver Anton de Kom aan de geschiedenisrichtlijn voor scholen toevoegde.

En afgelopen jaar was de universitair docent als onderzoeksleider betrokken bij de studie naar de rol van De Nederlandsche Bank (DNB) bij de slavernij in de 19de eeuw. Een studie die de aanleiding vormde voor bankpresident Klaas Knot om op 1 juli excuses aan te bieden voor de rol van DNB – al was die indirect – bij de uitbuiting van mensen op overzeese plantages.

Eindelijk, constateert Fatah-Black, ‘poetst Nederland de koloniale waas van zijn bril’. Pijnlijke conclusies worden niet meer geschuwd. Musea en archieven organiseren tentoonstellingen – steeds vaker vanuit het perspectief van de tot slaaf gemaakten. En in navolging van steden als Amsterdam, Utrecht en Rotterdam doen ook Tilburg, Eindhoven en Den Haag onderzoek naar de rol van het stadsbestuur bij de slavernij in de 17de, 18de en 19de eeuw.

‘Ik ben heel benieuwd hoe we op deze tijd zullen terugkijken. Er verandert nu heel veel, heel snel’, zegt Fatah-Black. ‘Spannend.’

Neem zo’n studie naar de DNB. ‘Tien jaar geleden zou men nog in de oude reflex zijn geschoten om de rol van DNB zo smal mogelijk te definiëren zodat je hem zou kunnen wegschuiven. Maar nu wordt het onderwerp serieus genomen. Men wil echt weten: wat is er toen gebeurd? En dat is wel echt anders dan het was. Eerst was het van: we willen het niet weten, het bestaat niet. O, zeg je dat het wel bestond? Nou dan niet bij ons, hoor.’

Wat is de volgende stap?

‘Een volgende stap zou een onderzoek naar de rol van het koningshuis bij het slavernijverleden kunnen zijn. In het Verenigd Koninkrijk wordt dat nu ook gedaan. Ik vind dat de Oranjes het aan hun stand verplicht zijn om ook hun eigen familie door te lichten. Anderen scheren er nu constant langs. Wij ook, tijdens ons onderzoek naar DNB.

‘DNB is opgericht door koning Willem I, deels om zijn eigen projecten te financieren. Hij heeft de slavenhandel in 1814 afgeschaft, maar wat nou precies zijn rol was is nooit onderzocht. En hoe zit dat met al die stadhouders daarvoor? Ook in het onderzoek naar het Britse koningshuis zal waarschijnlijk aandacht zijn voor stadhouder Willem III. Oftewel: in veel van deze onderzoeken komt er wel een Van Oranje-Nassau om de hoek kijken. Dan denk ik: onderzoek het nou maar gewoon in één keer goed.’

Karwan Fatah-Black ageert al jaren tegen de ‘Scheepsjongens van de Bontekoe-achtige’ versie van de geschiedenis.Beeld Ernst Coppejans

De veranderingen gaan snel. Maar ondanks aandringen heeft het Nederlandse kabinet nog geen excuses gemaakt. Dus zo snel gaat het ook weer niet.

‘Haast is ook niet altijd goed. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 1 juni wel een verkennend onderzoek aangekondigd, hopelijk biedt dat aanknopingspunten voor verder onderzoek. Ik heb liever dat het kabinet hier goed over nadenkt en een breed gedragen besluit neemt, dan dat een minister het er tussendoor even uitfloept.’

Karwan Fatah-Black was een van de eerste academici die ruim tien jaar geleden ageerde tegen de relativerende houding van Nederland als het om slavernij ging. ‘Je wilt niet weten hoe vaak ik de riedel heb moeten aanhoren: de Amerikanen waren erger, Nederland heeft uiteindelijk niet veel aan slavenhandel verdiend, en ach joh, het was misschien geen pretje op een plantage, maar er waren ook aardige plantagehouders en het is bovendien echt al heel lang geleden.’

Zo schreef hij in 2011 samen met een collega in een opiniestuk in de Volkskrant dat de ‘milde kijk op slavernij een nieuwe religie’ is. Het stuk bleek een voorbode te zijn van de kantelende blik op het koloniale verleden. Volgens de twee jonge historici vertekende Nederland – onder leiding van de Leidse emeritus hoogleraar Piet Emmer, de éminence grise op het gebied van de trans-Atlantische slavenhandel – jarenlang de koloniale werkelijkheid door keer op keer de nadruk te leggen op een soort ‘Scheepsjongens van de Bontekoe-achtige’ versie van de geschiedenis. Een open en genuanceerd debat over slavernij was hierdoor onmogelijk, stelden ze. 

‘Men hield heel lang vast aan die versie van de geschiedenis, ik omdat men bang was de controle over het verhaal te verliezen. Maar inmiddels is de afstand tot het koloniale verleden groter. Nazaten van tot slaaf gemaakten hebben zich decennialang ingezet om dit verhaal op de maatschappelijke agenda te krijgen. En na de podcast van Maartje Duin over de plantage van haar voorouders en de tentoonstelling van Museum Van Loon over de gedeelde geschiedenis bleek dat steeds grotere groepen het niet meer nodig hebben om in slaap gesust te worden door relativerende verhalen van mensen als Piet Emmer.’

Hoe is die ‘onzejongensgeschiedenis’ ontstaan?

‘Het is niet iets wat doorgegeven is vanaf de 17de eeuw. De term Gouden Eeuw is dan misschien niet nieuw – die stamt uit de 19de eeuw, toen men terugverlangde naar de glorietijd van de 17de eeuw – maar in de jaren negentig van de vorige eeuw zag je een soort revival van die Gouden Eeuw. Het concept werd gepopulariseerd, en daarbij werd een spannend en optimistisch verhaal over de ondernemende Nederlanders verteld, met name over de 17de eeuw.’

Waarom was dat nodig?

‘Ik heb er geen onderzoek naar gedaan, maar mijn theorie is dat die revival een reactie was op het trauma van de teloorgang van het wereldrijk. Indonesië was geen kolonie meer, en in 1975 had Suriname, een land waarmee we driehonderd jaar geschiedenis delen, ook gezegd: we zijn liever een arm land zonder jullie, dan dat we de hele tijd jullie bemoeizucht opgedrongen krijgen. In de jaren erna moest de koloniale tijd een plek krijgen in onze geschiedenis, en rees de vraag: wie zijn we eigenlijk? Nou: Rembrandt en de Gouden Eeuw.

‘Vervolgens zie je een soort stoer marketingverhaal opkomen. Er werden VOC-schepen nagebouwd, in musea werden tentoonstellingen georganiseerd en er werd bij de Universiteit van Amsterdam een Centrum voor Gouden Eeuw-studies opgericht.

‘Zelfs toen ik bij mijn afstuderen zei dat ik me wilde verdiepen in de slavenhandel, werd door docenten gereageerd met de woorden: ‘Nee, joh, ga toch iets doen met de Gouden Eeuw.’’

Karwan Fatah-Black: ‘Mijn vader hield zich ook met de vraag bezig: wat is nou nationalisme, hoe moet je je daartoe verhouden?’Beeld Ernst Coppejans

Wat was uw reactie?

‘Ik heb toen vriendelijk geknikt en ik dacht er het mijne van.’

Want de mens in de marge van de geschiedenis, daar heeft Fatah-Black altijd een zwak voor gehad. ‘Voor de niet-vertelde kant van de geschiedenis, de bedekte misdaden en de geschiedenis van het verzet.’

Fatah-Black – zelf tot 2009 actief lid van de Internationale Socialisten – komt uit een communistisch nest. Hij werd geboren in Amsterdam-Zuidoost en groeit op met zijn moeder, opa, en oma – die gedurende de Tweede Wereldoorlog in het verzet zat. ‘Misschien dat daar de fascinatie voor verzetsgeschiedenis vandaan komt.’ Zijn vader, een Iraaks-Koerdische socioloog, verliest hij op jonge leeftijd. 

‘We woonden tot 1984 in het Koerdische deel van Irak, maar we moesten vluchten omdat mijn vader politieke problemen kreeg: hij werkte bij de universiteit en werd door het bestuur onder druk gezet om zich loyaal te verklaren aan de Ba’ath-partij. Dat wilde hij niet. Ik was 3, bijna 4. 

Mijn moeder is een Nederlandse, zij kon met haar paspoort het vliegtuig pakken. Ik mocht eigenlijk niet mee, de Nederlandse ambassade gaf niet thuis. Waarom dat was, weet ik niet. Zij is uiteindelijk op goed geluk toch met mij naar het vliegveld gegaan. Het is toeval dat het lukte om met z’n tweeën naar Nederland te vliegen. Mijn vader probeerde via de smokkelaarsroute door Iran naar West-Europa te gaan, maar overleed in een hotel in Teheran. Hij zou eigenlijk de dag erna vanuit Iran naar Europa vliegen. Hij was al ziek.’

Zijn ouders, en later ook zijn Italiaanse stiefvader, zijn ‘heel vormend geweest en tegelijkertijd ook weer niet. Alle drie wetenschappers. Maar mijn moeder is geneticus en mijn stiefvader hoogleraar spierfysiologie. Dat is een totaal andere wereld dan de geesteswetenschappen.’

U verloor uw vader als peuter, in hoeverre is hij vormend geweest?

‘Hij is in de jaren zeventig als socioloog in Polen gepromoveerd en hield zich bezig met de vraag: hoe past de Koerdische cultuur in Irak? Recentelijk heeft een collega zijn proefschrift voor me opgezocht in de universiteitsbibliotheek in Warschau en laten inscannen. Een Poolse collega heeft het voor me samengevat. Mijn vader hield zich ook met de vraag bezig: wat is nou nationalisme, hoe moet je je daartoe verhouden en hoe kan je ervoor zorgen dat afwijkende groepen en verhalen ook binnen een nationaal verhaal passen?

‘Nationalisme is een enorm krachtig en gevaarlijk instrument. Tegelijkertijd geloof ik dat je maar beter een inclusief nationaal verhaal kunt hebben, waarin iedereen zich kan herkennen. Daarom draag ik ook graag bij aan het gesprek hierover: wat is onze nationale geschiedenis en identiteit? En welke plek geef je de minder mooie kanten van die geschiedenis daarin? Kunnen we ons gaan identificeren met een slavenopstand in plaats van met een bende zeeschuimers?’

Na zijn middelbare school en hbo-opleiding kiest Fatah-Black (toen nog geen Black geheten) aanvankelijk voor een onderwijscarrière met pubers. Op een middelbare school in Amsterdam wordt hij geschiedenisdocent. Het zijn de jaren rond de opkomst van Fortuyn. Achteraf, zegt hij, waren die jaren bepalend voor de manier waarop hij zich nu nog door Nederland beweegt. ‘In die tijd realiseerde ik me pas hoe erg het superioriteitsgevoel, dat stamt uit de koloniale tijd, nog aanwezig is. Het was heel erg duidelijk dat Fortuyn allerlei sentimenten aan het opstoken was, en daarbij politieke trucs toepaste. En toch mocht dat toen geen racistische demagogie genoemd  worden.’

Schokkend vond hij het om te zien ‘hoe makkelijk’ mensen ‘bevangen raakten door islamofobie’ en hoeveel ruimte bijvoorbeeld media gaven aan de ideeën van Fortuyn en later Wilders. ‘Ook de Volkskrant.’

Karwan Fatah-Black zag op de middelbare school waar hij lesgaf dat leerlingen niet gelijk werden behandeld: ‘Cultuur hoort geen maatstaf te zijn, dat horen schoolresultaten te zijn.’Beeld Ernst Coppejans

Op de school waarop hij lesgaf, zag hij het terug in de lerarenkamer. ‘Men wilde heel graag een ‘witte’ school zijn. Als het over kinderen met een Marokkaanse achtergrond ging, werd al bij het minste of geringste gezegd: die jongen of dat meisje past niet in de cultuur van de school, stuur hem of haar maar naar een andere school. Terwijl cultuur geen maatstaf hoort te zijn, dat horen schoolresultaten te zijn. Het was confronterend hoe makkelijk bepaalde groepen werden weggeschoven, hoe makkelijk mensen zich identificeerden met de ene groep en juist niet met de andere, en hoe dun het laagje vernis over onze beschaving blijkbaar is.’

Zelf zegt hij nooit last te hebben gehad van vooroordelen. Na zijn studie geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam solliciteert Fatah-Black in 2008 bij de Universiteit Leiden – in die tijd hét academische centrum voor koloniale geschiedenis, maar tegelijkertijd het ‘hol van de leeuw’ waarin aanjagers van de ‘onzejongensgeschiedenis’ de boventoon voerden. In diezelfde periode voegt hij – na zijn huwelijk met zijn Ierse vrouw Ruth Black – de naam Black toe aan zijn achternaam. ‘Dat leek ons wel gepast, want je eigen naam houden vonden we wat zakelijk en het eenzijdige overnemen van de naam van de man is ook weer zo wat.’

Waarom besloot u zich te specialiseren in het slavernijverleden?

‘In 2006 kreeg ik een rondleiding bij Ninsee, het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis, en dat voelde heel tegenstrijdig. Inhoudelijk vond ik het onderwerp heel belangrijk, maar de tentoonstelling waarvoor ik kwam, had een slecht onderbouwd verhaal. Dat motiveerde me om te denken: dit moet met geduld en aandacht worden uitgezocht.’

Waarom koos u ervoor om in Leiden te promoveren, destijds in uw ogen het ‘hol van de leeuw’?

‘Juist daarom.’

Houdt u van strijd?

‘Ja.’ Lachend. ‘Ik vind het grappig.’

Maar, benadrukt hij, dat was niet de reden waarom hij in Leiden wilde promoveren. ‘Het was een interessant promotieonderzoek. Ik was heel blij om daar aan de slag te kunnen. En mijn promotor Gert Oostindie was ook helemaal niet zo onder de indruk van die Leidse branie. Het ging hem om de wetenschap: wat is je onderzoeksvraag, wat zijn de bronnen en wat is het antwoord. Je gaat bovendien in zo’n positie als beginnend promovendus geen ruzie zoeken. Er was niet meteen sprake van polarisatie.’

Die polarisatie komt later. Al jaren woedt er publiekelijk een felle discussie tussen met name Fatah-Black aan de ene kant, en emeritus-hoogleraar Piet Emmer aan de andere kant. Volgens Emmer is Fatah-Black activistisch. Volgens Fatah-Black kleven aan het werk van Emmer raciale vooroordelen, en zijn Emmers uitspraken gebaseerd op ‘flutredenaties’.

Zo duikt Fatah-Black meteen de archieven in als Emmer in 2021 beweert dat tot slaaf gemaakte mensen trots waren op hun brandmerken – zodat hij op basis van wetenschappelijk bronnenonderzoek Emmers stelling kan ontkrachten. Ook twittert Fatah-Black september vorig jaar dat dit niet de enige bewering is waarvoor Emmer ‘geen gedegen onderbouwing heeft’. Volgens hem bestaat Emmers’ hele oeuvre ‘vanaf 2002 uitsluitend uit dit soort provocaties, voornamelijk gefaciliteerd door de Volkskrant’. Maar, zegt hij nu: ‘Ik heb me inmiddels voorgenomen om me niet meer over Emmer uit te laten, het leidt alleen maar tot oppervlakkige ophef.’

Vindt u het vervelend weggezet te worden als activist?

‘Nee, als je me een activist noemt, betekent dat dat je inhoudelijk geen argumenten hebt om het debat aan te gaan. Zo’n beschuldiging doet me dus geen pijn, maar ik vind het wel pijnlijk om te zien dat mensen zoals Emmer een podium hebben gekregen met opinieartikelen. Dat gebeurde vooral in de Volkskrant, mede daarom vertrouw ik deze krant al twintig jaar niet.’

Twijfelde u over dit interview met de Volkskrant?

Stilte. ‘Nee.’

Ziet u de Volkskrant niet als een collectie van stemmen, net zoals een universiteit dat is?

‘Nee, het is een redactie die keuzes maakt, en het is een krant die gelukkig ook veel mooie verhalen heeft gebracht. Maar kranten zijn richtinggevend, niet alleen maar doorgeefluik.’

De afgelopen jaren, vertelt Fatah-Black, maakte hij zich soms zorgen over de felheid waarmee het debat over het koloniale verleden gepaard gaat. ‘Maar mijn indruk is dat we inmiddels in rustiger vaarwater zijn terechtgekomen, dat ‘het ongemakkelijke gesprek’ inmiddels een stuk gemakkelijker is geworden.’ Zo hield hij onlangs in Voorschoten een lezing in een ‘bijna helemaal witte zaal’ bij een instelling met een koloniale naam. ‘Er was helemaal geen vijandigheid, maar vooral interesse. Een oudere dame vroeg zich af of ze de naam van de betreffende instelling zouden moeten veranderen. Daarop volgde een heel genuanceerd gesprek.’

U houdt van strijd, zei u eerder.

‘Ja, ik heb daar plezier in.’

Maar tegelijkertijd merkt u dat het ‘ongemakkelijke’ gesprek steeds gemakkelijker wordt. Is de ‘strijd’ nog interessant voor u?

‘Zeker. Iedereen mag me altijd bellen voor een debat over de nationale identiteit. Ik kom wel.

‘En we zijn er nog niet, hè. Veel burgemeesters en politici maken nu mooie sier met excuses, maar structureel moet er nog veel veranderen. Alleen al als ik om me heen kijk op de universiteit: ik heb geen enkele Afro-Nederlandse collega met een vast contract. We moeten ervoor waken dat we niet blijven hangen in een applaus op 1 juli en dat we daarna weer overgaan tot de orde van de dag.’

En als de strijd ooit wel gestreden is?

‘Het doorspitten van archieven, het doen van onderzoek. Dat vind ik als wetenschapper eigenlijk veel belangrijker.’ Lachend. ‘Alleen: niemand vraagt me ooit waar ik nou echt onderzoek naar doe.’

Karwan Fatah-Black: ‘Soms zit ik gewoon in het archief als een soort detective naar mooie verhalen te speuren.’Beeld Ernst Coppejans

Waar doet u onderzoek naar?

‘Ik doe onderzoek naar koloniaal burgerschap. Enerzijds had je een koloniale overheid die raciale grenzen trok wie wel of geen rechten had, en anderzijds had je mensen die tegen de stroom in ruimte voor zichzelf opeisten. Wat er in die botsing is ontstaan, fascineert me.

‘Soms zit ik gewoon in het archief als een soort detective naar mooie verhalen te speuren, zoals onlangs naar sporen van het leven van Maria Migares, alias Lena Matto. Ze was een vrouw die tot slaaf gemaakte mensen van Curaçao smokkelde. Je kunt haar zien als een soort verzetsheld, maar tegelijkertijd verdiende ze er ook gewoon geld aan. Ze werd veroordeeld, en verbannen van het eiland. Maar ondanks haar verbanning bleef ze gewoon op het eiland wonen. 

‘Na vijf jaar werd daar opnieuw een zaak van gemaakt. Uit de archiefstukken blijkt dat de aanklager daarover zei: ‘Dat komt omdat mensen van die kleur zich goed schuil weten te houden.’ Maar ja, waar dan? Curaçao was toen een minisamenleving, er waren drie straten waarin ze zich schuil kon houden. Blijkbaar had hij er zelf ook geen werk van gemaakt om haar van het eiland te krijgen. Hoe zit dat? Waarom niet?

‘Zulke levensverhalen van gewone mannen en vrouwen: ondernemers, kleine criminelen en smokkelaars. Die fascineren me. Ze gaan verder dan de mooie olieverfschilderijen van de oude meesters en de officiële notulen van de vergaderingen van het ministerie van Koloniën: hun verhalen laten zien hoe de geschiedenis er echt uitzag.’