Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Oud erotisch lied in ‘Noord-Hollands’ Fries ontdekt

Taalkunde Een 17de-eeuws lied blijkt te zijn geschreven in de Noord-Hollandse variant van het Fries. En verhaalt beeldend over ‘nachtvrijen’.

Fragment van het erotische liedje uit d'Amsteldamsche Minne-zuchjens uit 1643.
Fragment van het erotische liedje uit d'Amsteldamsche Minne-zuchjens uit 1643. Foto DBNL

Er is een zeventiende-eeuwse tekst ontdekt die geschreven is in een Noord-Hollandse variant van het Fries. Dat is bijzonder, want tot nu waren alleen wat losse zinnen en woorden overgeleverd uit het Fries van Noord-Holland, dat zo rond 1700 helemaal verdwenen was.

Arjen Versloot, hoogleraar Germaanse taalkunde aan de Universiteit in Amsterdam, maakt zijn ontdekking dinsdag bekend tijdens een taalkundig congres in Leeuwarden.

Het gaat om een erotisch liedje dat tot nu toe een onopvallend bestaan leidde in een gedrukt liedboekje uit 1643: d'Amsteldamsche Minne-zuchjens. Daarin staan liefdesliedjes in het toenmalige Nederlands, plat Amsterdams en een Noord-Duits dialect, maar ook een liedje in een merkwaardige variant van het Fries. Arjen Versloot, specialist op het gebied van oude varianten van het Fries, heeft de gebruikte taalvariant nu geïdentificeerd als zeer waarschijnlijk Frysk út Noard-Holland út de 17e iuw.

Het lied begint zo: „Myn liaf is eensoo swieten dier” (Mijn liefje is zo’n lief dier) / „Soo molle bolle Femke” (Zo'n stevige, mollige meid) / „Jeck wod’ dat jeck altijet bieer wier” (Ik wou dat ik altijd bij haar was).

Stierenvlees

Wat Versloot meteen opviel was het woord voor ‘vlees’ in wat de minnaar zingt: „Meer as jeck bie die” (Maar als ik bij jou ben) / „Ist niet as bullen Fleysch an mie” (Ben ik een en al stierenvlees). Versloot: „In deze tekst uit 1643 wordt het woord fleysch gebruikt, terwijl dat in de vele oude Friese teksten die we uit Friesland hebben, pas aan het einde van de 18de eeuw voor het eerst opduikt, om daarna, in de 19de eeuw heel gangbaar te worden, als een leenwoord uit het Nederlands. Voor die tijd is het altijd flaesk.” In de 48 versregels die het liedje telt, heeft Versloot zo meer dan twintig woorden of klanken gevonden die wijzen op een Noord-Hollandse oorsprong – niet op een herkomst uit Friesland.

Het Fries werd ooit, tussen 400 en 750, gesproken in een groot gebied langs de Noordzee: van de Deense grens tot Zeeland. Dus ook in Noord-Holland. Bekend is verder dat er in de 17de eeuw in toen afgelegen delen van Noord-Holland nog altijd een paar dorpen waren met hun eigen Friese dialect: in Waterland, waar veel boerderijen alleen met de roeiboot te bereiken waren, en in en rondom het toen afgelegen Schagen.

Het liedje gaat over verkering en seks voor het huwelijk. Het verwijst naar de Noord-Nederlandse gewoonte van het ‘nachtvrijen’ of ‘kweesten’. Versloot: „Als de verkering een beetje serieus werd, mocht er zeg maar voor-gevreeën worden. Dat vond men geen probleem. Het meisje liet dan de achterdeur van het huis open, de jongen kon zo binnenkomen en de nacht bij haar doorbrengen.”

In het liedje wordt dat met de nodige beeldspraak beschreven. De minnaar zingt dat hij voor het huis van zijn meisje staat te wachten en dat duurt hem te lang, met als gevolg dat „mien moolijck in mien Emmer beklet en beklont” (mijn melk in mijn emmer klontert en verzuurt).” Hij spoort het meisje aan hem binnen te laten: „Cit oppe del (Ga rechtop zitten) dijn Emmer jes leck (je emmer is lek) / In leet ons ’t leck befemmen (en laat ons het lek dichten).”