Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Zij zag de Paralympische Spelen groot worden

Marjorie van de Bunt Deze vrijdag beginnen in Zuid-Korea de Paralympische Winterspelen. Oud-kampioen Marjorie van de Bunt zag de waardering voor de sport de afgelopen jaren veranderen.

Marjorie van de Bunt, in 2002 bij aankomst op Schiphol met haar medailles uit Salt Lake City: „Ik trainde dertig uur per week, soms drie keer per dag.”
Marjorie van de Bunt, in 2002 bij aankomst op Schiphol met haar medailles uit Salt Lake City: „Ik trainde dertig uur per week, soms drie keer per dag.” Foto JASPER JUINEN/ANP

„Toen ik in 1994 goud en drie keer brons won op de Spelen van Lillehammer was daar alleen een verslaggeefster van De Telegraaf bij. Die werkte voor de entertainmentsectie. Ze vonden mijn prestaties niet op de sportpagina’s thuishoren.”

„In Nagano in 1998 won ik twee keer zilver. Bij terugkomst waren we met het Nederlands team te gast bij het programma Vinger aan de Pols van Ria Bremer. Dat kwam omdat ze één jongen uit de ploeg wilden volgen. Dit keer kwam de aandacht dus uit de medische hoek. Na mijn afscheid in Salt Lake City [2002] zijn we volgens mij naar een show van Paul de Leeuw geweest. Echt als topsporters werden we nog steeds niet gezien, maar ik heb dat nooit zo erg gevonden. Bovendien is het in de loop der jaren wel veranderd.”

„De media besteden steeds meer aandacht aan de paralympische sport. Kennelijk willen mensen het toch zien, zijn ze benieuwd naar de verhalen. Maar je kunt de parasport niet met de valide sport vergelijken. Kijk, als je olympisch kampioen wordt, win je van de hele wereld. Maar van mensen met een beperking zijn er überhaupt al een stuk minder en dus is de concurrentie minder groot. Waarmee ik niet zeg niet dat het geen topsport is. In aanloop naar Salt Lake City trainde ik dertig uur per week, soms drie keer per dag.”

„Aangepaste sport is denk ik moeilijker spannend te maken voor de kijkers. Het is lastig te begrijpen, met al die verschillende categorieën en niemand op televisie of bij de krant die er echt verstand van heeft. Neem mijn sport, langlaufen en biatlon. Bijna nooit wint de snelste aan de finish. Degene die verhoudingsgewijs de beste is, pakt goud. Niet ieders tijd loopt even snel, zo moet je het zien.”

‘De 100-procentdeelnemers zijn het snelst’

„De ernst van de handicap wordt uitgedrukt in een percentage, en dat bepaalt in welke categorie een sporter actief is. Voor mij was dat 92 procent bij het klassieke langlaufen – bij die techniek heb je je armen meer nodig – en 97 procent bij de skatetechniek. De 100-procentdeelnemers zijn het snelst. Dat zijn slechtziende sporters, die volgens mij tot 5 procent zicht hebben. Fysiek hebben zij verder geen beperking, ze langlaufen met een buddy. De categorie waarin ik zat was LW 6/8, waarvoor dat precies staat weet ik eigenlijk niet. Maar ik heb een probleem aan één arm.”

„Toen ik vijf was, brak ik mijn elleboog. Ik was buiten op het stoepje voor mijn huis in Reeuwijk aan het spelen toen ik viel. Ik kan me niet herinneren dat ik pijn heb gehad, maar het moest wel in het gips. In de weken daarna kreeg mijn moeder het idee dat er iets mis was. Ik had amper nog gevoel in mijn hand. Bleek dat het gips mijn zenuwen afgekneld had. Ze hebben nog geprobeerd de dode zenuw te vervangen voor een uit mijn been die je niet echt nodig hebt. Daardoor heb ik wel gevoel in mijn vingers. Maar mijn pols staat voor altijd in een hoek van negentig graden.”

Ik heb mezelf nooit als iemand met een beperking gezien

„Doktoren zeiden destijds dat ze ’m recht zouden kunnen zetten als ik uitgegroeid was, maar door de jaren heen heb ik geleerd mijn hand voor alles te gebruiken, dus dat vond ik uiteindelijk niet nodig. Het gaat wat minder soepel, maar kijk, dit kopje thee kan ik gewoon op mijn manier optillen. De luiers van mijn kinderen verschonen was wat lastig, net als het schaven van oude kaas. Maar ik heb mezelf nooit als iemand met een beperking gezien.”

„In mijn jeugd heb ik er ook geen problemen mee gehad, ik kon alles doen. Ik was een sportief kind, mijn moeder werd ooit Nederlands kampioen veldlopen en ik was ook goed op de lange afstanden. In de winter gingen we op wintersport, alpineskiën en ook altijd een dagje langlaufen. Dat ging behoorlijk. Op die manier werd ik lid van de Nederlandse Ski Vereniging en toen er een talentenjacht voor langlaufers werd uitgeschreven gaf mijn moeder me meteen op.”

‘Doel was niet als laatste te eindigen’

„Op mijn veertiende zat ik bij de nationale selectie, tussen de valide sporters. Twee jaar later werd ik Nederlands kampioen. In 1989 plaatste ik me zelfs voor het WK langlaufen in Lahti [Finland], maar het niveau stelde niets voor. Voor Nederland was het doel niet als laatste te eindigen.”

„Destijds leerde ik Rita van Driel kennen, zij was langlaufcoach. Ze trainde twee blinde langlaufers die naar de Spelen van 1994 wilden. Zij zag dat ik met twee stokken technisch wat foutjes maakte, vanwege mijn linkerarm. Maar ik was wel hartstikke snel. ‘Waarom probeer je het niet met één stok’, vroeg ze.”

Ik ben er altijd naast blijven werken, als ergotherapeut

„Het kostte me even tijd dat te accepteren, maar in 1993 werd ik al kampioen bij het EK voor aangepaste langlaufers, en een jaar later werd het ook goud op de Paralympische Spelen. Ik ben er altijd naast blijven werken, als ergotherapeut. Pas in aanloop naar mijn laatste Spelen werd de A-status ook ingevoerd voor de aangepaste sporters en kon ik een jaar fulltime gaan trainen.”

Lees ook: het verhaal over Bibian Mentel, over haar strijd tegen kanker

„Volgens mij zijn paralympische sporters vanaf dat moment ook wat meer in de picture gekomen. In Pyeongchang heeft Nederland een ploeg van negen sporters, we zijn op de goede weg. Hoe meer medailles zij halen, hoe beter ze de jeugd met een handicap stimuleren om ook te gaan sporten. Dat had ik denk ik ook wel gedaan, als ik niet in Noorwegen was gaan wonen. Nu word ik slechts eens in de vier jaar herinnerd aan mijn medailles. Niet dat ik daar niet trots op ben, hoor. Maar ik geniet veel meer als ik langlaufend voorbij zoef en ik mensen zie denken: huh, die gaat hard, met één stok.”