Natuur: Mosschelpje
In Nationaal Park de Veluwezoom vonden we deze winter opvallende kringen op boomstammen. Vooral in de beukenbossen rond de Posbank was het erg vaak raak: op bemoste boomstammen troffen we lichte vlekken op plekken waar mosplantjes massaal waren afgestorven.
Als je met de juiste trefwoorden gaat zoeken op internet, kom je al snel uit op een artikel van Nico Dam en Menno Boomsluiter met de treffende titel ‘Heksenkringen in het mos’. Ze schreven dit verhaal in 2009 voor het vaktijdschrift Coolia. Volgens de kenners zijn de heksenkringen van afgestorven mosplantjes te danken aan de schimmel Chromocyphella muscicola, die de Nederlandse naam ‘mosschelpje’ heeft gekregen. De schimmel maakt geen opvallende paddenstoelen, hij vormt zijn sporen op piepkleine hoedjes, die komvormig of schelpvormig zijn en die een doorsnede hebben van hooguit een halve millimeter tot een halve centimeter. Deze crèmewitte ‘mosschelpjes’ springen niet echt in het oog, je moet echt wel even goed zoeken voordat je ze her en der in de kringen ziet zitten.
Eigenlijk kun je de desbetreffende schimmel het beste vinden, doordat je al van veraf ziet dat hij mosplantjes laat afsterven. Want je ziet op stammen weleens geelwitte heksenkringen, van wel dertig centimeter doorsnede. De schimmel zorgt voor cirkels van afstervend mos, die geleidelijk aan iets groeien. De term heksenkring past hier prima bij. Want deze term wordt vooral gebruikt door paddenstoelkenners. Bij schimmels zie je nooit de ragfijne dradennetwerken die alle kanten uitgroeien. Je ziet alleen met een zekere regelmaat vruchtlichamen opduiken, paddenstoelen die sporen gaan vormen. Als de spoor van een schimmel op een gunstige plek terechtkomt, dan zal hij kiemen en een ondergronds dradennetwerk vormen. Als het voedsel vrij gelijkmatig over de bosbodem of over een grasmat is verdeeld, zal de schimmel naar alle kanten ongeveer even snel uitgroeien. Het zijn vooral de jongste schimmeldraden die vruchtlichamen vormen en dat verklaart het optreden van heksenkringen. Als de schimmeldraden naar alle kanten ongeveer in hetzelfde tempo groeien en als alleen de jonge draadjes paddenstoelen vormen, krijg je dus een fraaie kring van paddenstoelen, die elk jaar ietsje groter wordt. Het mosschelpje dat mosplantjes parasiteert, zorgt niet voor opvallende kringen van vruchtlichamen, maar het schimmeldradennetwerk groeit wel zeer gelijkmatig naar alle kanten uit. Dat is te zien aan de ring van afstervende mosplantjes die steeds iets groter wordt. ?
Het mosschelpje doet het prima in regenrijke winters. Ik vond op de Veluwezoom tientallen exemplaren, steeds op beuken, waar het mosschelpje meestal op klauwtjesmos parasiteert.
De heksenkringen zitten vaak op ooghoogte, maar soms ook aan de boomvoet, waar doorgaans de grootste mosplakkaten zijn te vinden. Nu ik eenmaal op heksenkringen let, vind ik ze steeds vaker. Pas vond ik dicht bij huis heksenkringen op de stammen van essen. In dit geval ging het om een andere mossoort, namelijk haarmuts.
Ik miste hier de kleine schelpvormige paddenstoeltjes van het mosschelpje, maar ik vond wel zwaar beschimmelde mosplantjes, die veel bleker zijn dan normaal. Blijkbaar zijn er nog veel meer schimmelsoorten die op mossen parasiteren.
Nederland telt zo’n zesduizend verschillende soorten schimmels. De meeste schimmels halen hun energie uit de afbraak van plantenresten, andere soorten parasiteren op levende planten. Een derde groep leeft in samenwerking met bomen en struiken. Hun schimmeldraden onderhouden een levendige ruilhandel met de boomwortels, waarmee ze zijn vergroeid. Schimmeldraden en boomwortels vormen samen ‘zwamwortels’ ofwel ‘mycorrhyza’, waarin ze intensief stoffen uitwisselen. Zowel de boom als de schimmel profiteert van deze ruilhandel: de boom levert suikers aan de schimmel en de schimmel helpt de boom met het opnemen van water en voedingsstoffen.
Als je op een mostapijt allerlei leuke paddenstoelen ziet opschieten, weet je niet meteen wat voor vlees je in de kuip hebt. Misschien heb je te maken met een ‘zwamwortel-vormer’, die intensief samenwerkt met een boom. Misschien heb je te maken met een ‘parasiet’, die leeft ten koste van planten. Misschien heb je te maken met een ‘saprofyt’, die afgevallen boomblaadjes of andere dode plantenresten afbreekt.
Het winterhalfjaar is de toptijd voor mossen. Tijdens de zonnige zomermaanden zijn veel mosplantjes totaal uitgedroogd en ineengeschrompeld. Maar in de herfst en lente staan de meeste mossen er optimaal bij, want dan valt er relatief veel regen, het zonnetje staat laag en de luchtvochtigheid is hoog. De wintermaanden zijn eveneens gunstig, omdat hun belangrijkste concurrenten, de grotere planten, in rust verkeren.
Juist in de winterperiode gaan veel mossen aan de slag met de vorming van sporen. De voortplanting van mossen geschiedt doorgaans in het winterhalfjaar, omdat daar water voor nodig is. Onder gunstige omstandigheden vormen de mosplantjes geslachtsorganen: antheridiën (bolletjes of zakjes waarin zaadcellen worden gevormd) en archegoniën (flesvormige orgaantjes waarin eicellen worden geproduceerd). Alle zaadcellen zijn voorzien van zweepdraden, zodat ze zich in water kunnen voortbewegen. Een rijpe eicel geeft aan het omringende water stoffen af, die zaadcellen aantrekken. Dus alleen onder vochtige omstandigheden kan een zaadcel een eicel bereiken en ermee versmelten.
Een bevruchte eicel zal zich gaan delen en daar groeit dan een apart plantje uit, dat boven op het gewone mosplantje staat. Dit nieuwe plantje vormt sporen die je alleen met een microscoop kunt waarnemen, maar de doosjes waarin ze worden gevormd, kun je wel degelijk met het blote oog zien.
Als je de vormenrijkdom van het mossenrijk wilt leren kennen, moet je eens bij frisgroene moskussens en -tapijten door je knieën gaan en dan met een vergrootglas sporenkapsels bestuderen. Een zachte, natte winter is daarvoor uitermate geschikt.