Pyjamaschildwants
De gestreepte wants zit vrijwel altijd op een pastinaak, wilde peen of een andere plant uit de schermbloemenfamilie. Hij bivakkeert meestal helemaal boven in de plant, tussen de rijpende zaden. Blijkbaar is het uitzuigen van zaadjes zijn favoriete bezigheid. Volgens mijn insectengids kunnen de larven van de gestreepte wants ook andere insectenlarven uitzuigen, maar dat heb ik nog nooit zelf gezien. Ik heb alleen pure vegetariërs aangetroffen.
De pyjamaschildwants is pakweg twintig jaar geleden voor het eerst in Nederland opgedoken. De soort heeft ons land in hoog tempo veroverd. Het is nu een vrij algemene soort, die een voorkeur heeft voor droge, zandige plaatsen met schermbloemigen. Je kunt hem vaak in bermen vinden.
Het imago van wantsen is niet zo best. Dat komt waarschijnlijk door de stank die sommige soorten verspreiden. De groene stinkwants dankt daar zijn naam aan. Dit vrij platte dier heeft een prima schutkleur. Als hij op een blad zit, zie je hem haast niet. Als hij toch wordt ontdekt, heeft hij nog een tweede verdedigingsmethode. De stinkwants heeft geurklieren tussen zijn achterpoten en daarmee kan hij tamelijk onwelriekende stoffen afscheiden. Het schijnt dat vogels zich daardoor amper laten afschrikken, maar mieren en veel andere insecten wel.
De meeste wantsen hebben een prima schutkleur. Dankzij hun groene, beige of bruine tinten vallen ze tussen planten nauwelijks op. Natuurlijk zijn er uitzonderingen. De gestreepte wants en de vuurwants hebben een opvallend rood-zwart kleurenpatroon. Hun belangrijkste verdedigingsmethode is dat ze zichzelf onaantrekkelijk maken voor insecteneters, door giftige stoffen en moeilijk afbreekbare stoffen uit hun voedselplanten te verzamelen en in hun lichaam op te slaan. De rood-zwarte wantsen geven met hun kleurencombinatie een duidelijke waarschuwing aan insecteneters, zoals de onsmakelijke lieveheersbeestjes dat eveneens doen. Hun uiterlijk is een overduidelijk signaal: ‘Eet mij niet!’ Iedere jonge vogel vergist zich slechts één keer, de rest van zijn leven zal hij vrijwel alle rood-zwarte insecten met rust laten. ?
Vuurwantsen zijn gezelschapsdieren. Ze zitten zelden alleen. Ze zitten vaak met tientallen en zelfs honderden op een kluitje. Volwassen dieren en kleine larven zitten door elkaar heen, alle stadia bij elkaar.
Bij wantsen lijken de larven veel op de volwassen beesten. Bij iedere vervelling gaat het dier meer op een volgroeid exemplaar lijken. Ze hebben dus geen volledige metamorfose, zoals vlinders en kevers, waarbij het dier na een verpopping ineens totaal anders oogt. Bij wantsen gaat het precies eender als bij bladluizen, cicaden en al die andere uitzuigers van planten. Al deze groepen hebben een ‘onvolledige gedaantewisseling’. De jongen lijken sterk op volwassen beesten. De dieren vervellen vijf keer, waarbij ze steeds ietsje groeien. Het vijfde stadium is dan een volwassen exemplaar, met volledige geslachtsorganen en doorgaans met complete vleugels.
Als het gaat om die vleugels, zijn vuurwantsen een vreemde uitzondering. Want deze rood-zwarte dieren hebben helemaal geen vleugels of slechts vleugelstompjes. Ze kunnen niet vliegen en doen alles kruipend. Het verschil tussen de larven en de volwassen dieren kun je dus niet zien aan de vleugels, wel aan het kleurenpatroon. Pas na de laatste vervelling verschijnen de karakteristieke zwarte stippen op de vuurrode rugplaten.
Ons kikkerlandje telt bijna zevenhonderd verschillende soorten wantsen. Het merendeel leeft op het land, maar vierenzestig soorten leven in het water of op het wateroppervlak. De staafwants is een typische waterwants. Het is een rover, die met zijn voorste pootpaar gemakkelijk andere waterbeestjes kan vangen. De vier achterste poten zijn lang en slank; daarmee kan het dier een beetje onbeholpen rondzwemmen. Doorgaans zit een staafwants bewegingloos tussen de waterplanten, met zijn twee vangpoten naar voren, zodat hij nietsvermoedende, langszwemmende waterbeestjes kan vangen.
De staafwants zit vlak onder de waterspiegel, met het uiteinde van zijn ademhalingsbuis net boven de waterspiegel. Het dier zelf meet drie à vier centimeter, maar zijn ademhalingsbuis is bijna net zo lang.
Wantsen lijken wel wat op kevers. Want de voorvleugels van wantsen zijn half verhard, zodat ze op het eerste gezicht wel wat lijken op dekschilden van kevers. Bij beide insectengroepen worden de kwetsbare, vliezige achtervleugels opgevouwen onder stevige voorvleugels. Bij kevers zijn de dekschilden helemaal bepantserd, bij wantsen is de voorste helft stevig en de achterste helft vliezig.
De redactie van het Nederlands Dagblad kreeg via de mail een prachtige foto. De afzender vroeg of ik kan achterhalen welke vreemde kever hij heeft geportretteerd. Maar het geportretteerde dier is een wants; dat is te zien aan de halfvliezige vleugels. Bovendien heeft het dier een driehoekig schildje op de rug, achter het halsschild en tussen de vleugels. Ook dat kenmerk is bij vrijwel alle wantsen terug te vinden.
Het geportretteerde dier is overwegend groen, met honderden donkere putjes. Dat kleurenpatroon hoort bij de meidoornkielwants. Dit forse insect zit vaak op meidoornstruiken, maar hij kan op allerlei besdragende bomen en struiken uit de voeten.
Insectenkenners zoeken in 2017 en 2018 heel Nederland af om waarnemingen van wantsen te verzamelen. Iedereen kan meedoen met het tweejarige wantsenproject. Neem een foto en deel je vondsten via de website www.waarneming.nl
Het is niet zo eenvoudig om bij wantsen de namen te achterhalen. Maar het Kenniscentrum voor Insecten, EIS Nederland, heeft voor het wantsenproject een veldgids en een soortzoeker gemaakt, waarmee vrijwel alle grote landwantsen kunnen worden gedetermineerd (zie www.eis-nederland.nl/wantsenproject). Je kunt ook googelen op de trefwoorden ‘wantsen’ en ‘soortzoeker’.